De persoonlijkheid van Stalin
Geen simpele van geest
Stalin was een vat vol tegenstrijdigheden. Hij was een autodidact, met een ijzeren discipline had hij zich aan de zelfstudie gezet. Op het einde van zijn leven, op het ogenblik dat hij met zijn medewerkers moest discussiëren over de nakende oorlog in Korea en de timing ervan, was Stalin bezig met een lang artikel over linguïstiek. Stalin was slechts een amateur-linguïst, wat hem niet belette in de Pravda van 20 juni een lang en saai artikel te publiceren onder de kop: Marxisme en de problemen van de linguïstiek. Vier dagen later brak de Korea-oorlog uit, een krachtproef met de Amerikanen, waarbij de Chinese en Koreaanse communisten de kastanjes uit het vuur mochten halen. Stalin weigerde hen de steun van de Sovjetluchtmacht.
Stalin had een een grenzeloze eigenwaan, hij was een rusteloos lezer van 20.000 boeken over geschiedenis en literatuur, hij beweerde dat hij soms 500 pagina’s per dag las. Hij had zijn naam en geboortedatum zelf bedacht, en was een paranoïde man met vele gezichten, een ondoorgrondelijke sfinx, berekend maar onberekenbaar, geobsedeerd door afpersen, folteren en executeren.
Stalin was niet geboren op 21 december 1879, zoals hij zelf bedacht had, maar op 6 december 1878, in Gori, een stadje in Georgië, op duizenden kilometers van Moskou, dichter bij Bagdad dan bij Sint-Petersburg. Het zonnige Georgië hoorde in de late Middeleeuwen (van de 13de tot de 15de eeuw) bij het Mongoolse Rijk, nadien bij het Osmaanse Rijk (1510-1810) en het werd pas tussen 1810 en 1878 door Rusland veroverd. Stalin hield van zijn geboorteland. Zijn echte naam was Josef Vissarionovitsj Dzjoegasjvili. Zijn vader was een drinkende, gewelddadige, rondtrekkende schoenlapper. Op het seminarie werd Stalin atheïst en daarom werd hij na vijf jaar weggestuurd. Dan werd hij beroepsrevolutionair; hij geraakte aan geld door roofovervallen en diefstal. Hij bezocht partijcongressen in Finland, Praag en Londen. En als banneling maakte hij kennis met Siberië.
De jonge Stalin in 1902
Zijn hele carrière lang trad Stalin op als censor. Hij herschreef zelfs stukken van Maxim Gorki, en hij noemde de dichters Osip Emiljevitsj Mandelstam (1891-1935) en Anna Achmatova, pseudoniem van Anna Andrejevna Gorenko (1889-1966) genieën, maar censureerde hun werk. Hij had een zwak voor het theaterwerk van Michail Boelgakov. Maar het was Boelgakov verboden om in de Sovjetunie te publiceren. Stalin keek persoonlijk toe op de film-, theater- en operaproductie. Hij besliste vaak zelf welke films er mochten vertoond worden en welke niet, welke theater- en operavoorstellingen konden doorgaan en welke niet.
Stalin was zich zonder meer bewust van zijn personencultus. Dat zijn omgeving hem leider en vader noemde, stoorde hem geenszins. Maar te veel was ook voor hem soms te veel. Ivan Stepanovitsj Konev (1897-1973), Georgi Maximilianovitsj Malenkov (1902-1988) en Vjatsjeslav Michailovitsj Molotov (1890-1986) wilden na de Tweede Wereldoorlog Stalin de eretitel van generalissimus geven. Stalin was tegen en liet Konev weten: «Kameraad Stalin heeft dit niet nodig. Kameraad Stalin heeft voldoende autoriteit zonder deze titel. Tsjang Kaisjek is een generalissimus, en Franco is een generalissimo - prettig gezelschap voor mij!»
Stalin was ook een ongeremd enscèneur. Toen hij de schrijversbond RAPP wou afschaffen ging de telefoon in veel woningen van bekende schrijvers. Zij werden uitgenodigd om bij Maxim Gorki te komen want Stalin wou dat ze de RAPP «spontaan», uit eigen initiatief zouden ontbinden. Onder de aanwezigen bevond zich toen ook Michail Aleksandrovitsj Sjolochov (1905-1984), de schrijver van de beroemde roman De Stille Don, die de Stalinprijs won in 1941. Er werd gezegd dat Sjolochov deze roman had gestolen van een kozakkenofficier die was gesneuveld. Men kon niet geloven dat zulke jonge en onintelligente man zo'n fantastisch boek had geschreven. Sjolochov was Stalins schrijver, door hem gepromoveerd, en hij dreigde iedereen te arresteren die slechte dingen over Sjolochov durfde te beweren. Het auteurschap van De Stille Don werd een van de grootste literaire raadsels van de eeuw. Veel critici, waaronder Aleksander Isajevitsj Solsjenitsyn (1918-2008), verdedigden de stelling dat de ware auteur van de roman Fjodor Dimitrievitsj Krjoekov was, een kozak en anti-bolsjeviek die aan buiktyfus stierf in 1920.
Stalin tekent doodvonnissen
Een goed voorbeeld van Stalins cynisme en zijn totaal gebrek aan gevoel voor menselijke waardigheid is het verhaal van Grigori Konstantinovitsj Ordzjonikidze (1886-1937). Ordzjonikidze was lid geworden van het Politburo in 1926, hij was een goede vriend van Stalin maar in 1936 begon Stalin zijn loyauteit te betwijfelen. Hij had ontdekt dat Ordzjonikidze zijn invloed gebruikte om enkele personen te beschermen die door de NKVD werden ondervraagd. Er waren ook geruchten dat Ordzjonikidze van plan was om Stalin aan te klagen in een toespraak in april 1937. Ordzjonikidze werd dood aangetroffen nog voor hij zijn toespraak kon houden; zijn dood werd geklasseerd als zelfmoord. Volgens de memoires van Chroesjtsjov had Ordzjonikidze aan Anastas Ivanovitsj Mikojan (1895-1978), een lid van de Kaukasische Partij, de nacht voor zijn dood nog gezegd dat hij de arbitraire moorden van partijleden niet langer kon dulden. Stalin stond erop dat hij mee de kist van Ordzjonikidze zou dragen op zijn begrafenis, wat ook gebeurde.
Stalin helpt de kist dragen
Stalin woonde in het Kremlin. Dit was een afgesloten paradijs met vier meter dikke muren voor de gezinnen van de leiders. Zij woonden hier gedurende grote delen van het jaar met hun kinderen, als één grote familie, in ruime appartementen, in alle luxe en in groot contrast met het trieste lot van het volk. Het hof was een plek van decadentie, liefdesaffaires, eetfestijnen en bacchanalen met liters cognac en vodka. Soms was Stalin zelf dronken, in oktober 1945 hield hij er zelfs een hartaanval aan over, maar vooral dwong hij zijn medewerkers en later ook zijn Oost-Europese vazallen te zuipen tot ze stomdronken waren. De top van de nomenclatura had ook nog ruime herenhuizen en datsja’s (buitenverblijven), met alle comfort en veel personeel. Deze gebouwen lagen net buiten Moskou, of in Sotsji aan de Zwarte Zee, op de Krim en in Georgië. Ze zaten vol afluisterapparatuur en de potentaten mochten niet bij elkaar op bezoek gaan. Stalin zelf was eerder sober, maar zijn zoon Vasili pronkte met de duurste buitenlandse auto’s. Samen trokken ze op vakantie, per privé-trein naar het zuiden. Als ze de gordijntjes open deden, zagen ze hoe boeren in Oekraïne omkwamen van de georganiseerde hongersnood.