De Propagandamachine
De propaganda machine werkte op alle niveaus van de Sovjet-maatschappij. De centrale en regionale commissies van de Communistische Partij hadden een Отдел агитации и пропаганды [Otdel agitatsi i propagandi] of Afdeling voor agitatie en propaganda, afgekort tot агитпроп [agitprop]. De propaganda moest inwerken op de geest, terwijl de agitatie zich moest richten op emoties.
De ideeën die moesten worden verspreid waren die van het communisme en ze moesten het beleid van de communistische partij en de Sovjetstaat uitleggen. In andere situaties kon propaganda de verspreiding van elke vorm van nuttige kennis inhouden, zoals nieuwe werkmethoden in de landbouw.
Scholen en jeugdorganisaties
In de scholen en communistische jeugdorganisaties zoals de Pioniers en Komsomol werden kinderen en jongeren «bevrijd van bourgeois-ideeën». De bedoeling was om «de volgende generatie te indoctrineren met een collectieve manier van leven». De idee dat de opvoeding van de kinderen de zorg was van hun ouders werd uitdrukkelijk afgewezen. Kinderen zijn «als zachte was, zeer kneedbaar, en ze moeten in goede communisten worden gegoten». Aan zij die geboren waren na de revolutie, werd expliciet verteld dat ze een utopie van broederschap en rechtvaardigheid tot stand moesten helpen brengen, die geheel rood moest zijn.
The Young Pioneers, the movement for the youngest, was a major factor in the indoctrination of children. They were taught to honestly and uncompromisingly counter «the enemies of socialism». At the schools marches were conducted, the kids sang songs and made promises of loyalty to the Soviet leadership. The children had the feeling that they were involved in a world revolution, which was more important than family ties.
De Jonge Pioniers, de jeugdgroep voor de jongsten, was een belangrijke factor in de indoctrinatie van kinderen. Zij werden geleerd om eerlijk en zonder compromissen de vijanden van het socialisme tegen te gaan. In de scholen werden marsen uitgevoerd, liedjes gezongen en beloften van trouw aan het Sovjet leiderschap afgelegd. De kinderen moesten het gevoel hebben dat ze betrokken waren in een wereldrevolutie, die belangrijker was dan familiebanden.
Leefregels voor de Jonge Pioniers
Het verhaal van Pavel Trofimovitsj Morozov (1918-1932), beer bekend als Pavlik, is tekenend voor deze opvatting. Morozov was een jongen die zijn vader verraden had aan de geheime politie NKVD. Hij en zijn broer Fjodor werden op 3 september 1932 vermoord teruggevonden in een bos bij Gerasimovka. De ware toedracht van de moord is moeilijk te achterhalen, omdat de zaak onmiddellijk werd gepolitiseerd. Waarschijnlijk heeft de familie van Pavlik met de hele moord niets te maken gehad. Volgens de Britse historicus Orlando Figes zijn de jongens vermoedelijk vermoord door een neef na een ruzie om een wapen. Niettemin werden vijf familieleden aangeklaagd, waaronder Pavliks grootouders, na beschuldigingen van diezelfde neef. Tijdens een showproces, in aanwezigheid van de hele Sovjetpers, werden vier van hen veroordeeld tot het vuurpeloton en vervolgens geëxecuteerd.
Pavlik Morozov
De moord op Pavlik en Fjodor Morozov werd door de Sovjet-pers afgeschilderd als een politieke misdaad met Pavlik in de rol van de onschuldige model Pionier en de moordenaars als «contrarevolutionaire koelakken». Zo groeide hij snel uit tot held van een propagandistische cultus, die in de herfst van 1933 van start ging. Verhalen, films, toneelstukken, biografieën, liedjes: keer op keer werd Pavlik Morozov geëerd als de perfecte Pionier, een waakzame partijactivist aan het thuisfront. De onzelfzuchtige moed die hij had getoond door zijn eigen vader op te offeren werd aan alle kinderen in de Sovjet-Unie als voorbeeld gesteld.
Frame van een animatiefilm over Pavlik
Radio
Een veel gebruikt propagandamiddel was de radio, vooral om de ongeletterden te bereiken. Er werden radiotoestellen geplaatst in gemeenschappelijke locaties, waar de boeren moesten komen om nieuws zoals wijzigingen in de rantsoenering te vernemen, en in bibliotheken, scholen, kantoren en werkplaatsen. Deze locaties werden overigens ook gebruikt om propagandaposters te verspreiden.
Propagandaposters
Hoewel er reeds posters werden geproduceerd in het Rusland van vóór de Revolutie, werden die volledig overschaduwd door de opmerkelijke propagandaposters van de Sovjets. In de begindagen van de Sovjet-Unie werden op grote schaal posters gebruikt waarop vaak beelden te zien waren van het Rode Leger dat triomfeerde in het voordeel van de ongeletterde.
De revolutie viel samen met een periode van veel radicale kunstuitingen in de westerse cultuur zoals Dada, Futurisme, Constructivisme en Surrealisme. Vooral in de vroege jaren werden de propagandaposters in de Sovjet-Unie beïnvloed door deze bewegingen.
De productie van de posters stond onder leiding van Jakov Timofejevitsj Roeklevskij (1884-1964), die een opmerkelijke groep van pas afgestudeerde ontwerpers recruteerde. De meeste bekende waren de gebroeders Vladimir Avgoestovitsj (1899-1982) en Georgi Avgoestovitsj Stenberg (1900-1933), wier dynamische beelden de chaotische geest van de tijd vastlegden. Andere recruten waren Nikolaj Petrovitsj Proesakov (1900-1952), Josif Vasiljevitsj Gerasimovitsj (1893-1982), en de vruchtbare Michail Oskarovitsj Dloegatsj (1893-1985), die meer dan 500 posters ontwierp.
In de periode van de Vijfjarenplannen was één van de opmerkelijkste ontwikkelingen de samenwerking tussen Vladimir Vladimirovitsj Majakovski (1893-1930) en Aleksandr Michailovitsj Rodtsjenko (1891- 1956) als reclame ontwerpers voor het staatsbedrijf. Zij ontwikkelden een agitatorische propagandastijl waarin schrille kreten en agressieve composities met sterke diagonalen en kleuren het equivalent in vredestijd werden van de revolutionaire poster.
Een grootmeester uit die stroming was Gustav Gustavovitsj Kloetsis (1895-1944), een constructivistische kunstenaar die de technieken van de jaren '20 aanwendde als een visuele verheerlijking van het plan en de nieuwe samenleving. Zijn kleuren waren eenvoudig, vaak alleen rood en zwart, maar zijn composities waren zeer dynamisch en met een gedurfde typografie.
Propagandafilms
De jaren van de Nieuwe Economische Politiek gaven ook de filmindustrie in de Sovjet-Unie een sterke impuls. Duizenden bioscopen werden gebouwd en honderden films geproduceerd. Sovkino, het nationale filminstituut, financierde onder meer de meesterwerken Pantserkruiser Potemkin en Oktober van Sergej Michailovitsj Eisenstein (1898-1941). Het gedurfde gebruik van nieuwe technieken zoals fotomontage, dubbele beelden, intercutting, split screens en freeze frames had zelfs een grote invloed op de westerse film.
Duizenden propagandafilms werden getoond in theaters en op propagandatreinen. Vanaf 1940 werden ook weekjournaals getoond in de metrostations, zodat diegenen die geen bioscoopticket konden betalen niet werden uitgesloten.
De Propagandatrein
Een uniek instituut waren de propagandatreinen, voorzien van persen en draagbare bioscopen, die bemand werden met docenten, kunstenaars en acteurs. Zij werden vooral ingezet vanaf 1940, om propagandafilms tegen Nazi-Duitsland te vertonen. In de tiende episode van de TV-reeks Master i Margarita van Vladimir Bortko worden authentieke beelden van een propagandatrein getoond ter illustratie van een toespraak waarin het falend optreden van de Sovjet-autoriteiten tegen de bende van Woland als een succes wordt voorgesteld.
Meetings
Overal ten lande werden meetings georganiseerd. Ondanks hun saaiheid, creëerden ze bij veel mensen een gevoel van solidariteit, het maakte dat ze zich belangrijk voelden en dat ze op de hoogte werden gehouden van nieuwe ontwikkelingen.
Lezingen
Lezingen werden gewoonlijk gebruikt om de burgers op de juiste manier te instrueren over vrijwel elk aspect van het leven. Stalin's eigen lezingen over het leninisme werden georganiseerd om aan te tonen dat de Partij de hoeksteen was van de Oktoberrevolutie.
Scène uit Hondehart
Kunst
Voor de Sovjet-overheid moesten ook de literatuur, de beeldende kunst en de uitvoerende kunsten de propagandadoeleinden dienen. Bovendien moesten ze een duidelijke en eenduidige betekenis vertonen. De kunst moest zich beperken beperken tot die rol, culturele activiteiten werden aan censuur onderworpen en aan een monopolie van culturele instellingen.
In 1928, bij de afkondiging van het eerste Vijfjarenplan, kregen schrijvers een Социальный заказ [sotsialni zakaz] of sociale opdracht toegewezen. Ze kregen elk een specifiek thema opgelegd met het doel de socialistische opbouw te stimuleren. Het thema dat aan Ivan Bezdomny in De meester en Margarita was toegewezen was het atheïsme. De leiders van de Bond van Sovjetschrijvers steunden het behandelen van historische thema’s, tenminste voor zover ze waren geschreven vanuit de juiste marxistische visie.
Boelgakov neemt deze sociale opdracht specifiek op de korrel in De meester en Margarita wanneer zijn held, de meester, zich herinnert dat de redacteur van de uitgeverij waaraan hij zijn manuscript had aangeboden, hem de zijns inziens «volkomen idiote vraag» stelde wie hem had aangezet tot het schrijven van een roman «over zo’n vreemd onderwerp». Een roman over Pontius Pilatus behoorde duidelijk niet tot zijn sociale opdracht.
De ideologie van de Communistische Partij wou het creatieve proces beïnvloeden vanaf het eerste moment van de artistieke inspiratie. De partij moest de muze van de artiest zijn. Daarom werd in 1932 het Sociaal Realisme als enige aanvaardbare esthetische vorm ingevoerd. De verdiensten van een kunstwerk werden afgemeten aan de mate waarin het bijdroeg tot de opbouw van het socialisme bij de massa. De beeldende kunst moest bovendien liefst een heroïsch realisme vertonen. Het Sovjet-paviljoen voor de Wereldtentoonstelling in Parijs in 1937 toonde de bekende 24 meter hoge monumentale sculptuur van De arbeider en de kolchozevrouw van Vera Ignatjevna Moechina (1889-1953).
De arbeider en de kolchozevrouw
Kunst was vervuld van gezondheid en geluk. Op schilderijen wemelde het van drukke industriële en agrarische taferelen, en op beeldhouwwerken werden arbeiders, soldaten en schoolkinderen afgebeeld. Een mooi voorbeeld daarvan zijn de beelden van Matvej Genrichovitsj Manizer (1891-1966) die nog steeds te bewonderen zijn in het metrostation Площадь Революций [Plosjtsjad Revoloetsi] of Plein van de Revolutie in Moskou.
Metrostation Plein van de Revolutie
Kranten
In 1917, toen ze uit hun ondergrondse bewegingen naar boven kwamen, begonnen de communisten met de publicatie van Правда [Pravda] of De waarheid. Een van de allereerste wetten die ze invoerden toen ze aan de macht kwamen was bedoeld om de kranten die tegen hen waren de kop in te drukken. In 1918 werd de onafhankelijke pers, waaronder veel tijdschriften die nog in de achttiende eeuw ontstaan waren, monddood gemaakt.
Het nummer 13 van de Pravda
Van 1930 tot 1941 werd het propagandatijdschrift СССР на стройке [SSSR na strojke] of De USSR in opbouw verspreid. Het werd gepubliceerd in het Russisch, Frans, Engels en Duits en, vanaf 1938, ook het Spaans. Het zelfverklaarde doel van het tijdschrift was om «een beeld te geven van de hele omvang en verscheidenheid van de opbouw van de Sovjet-Unie». Het was vooral gericht op een internationaal publiek, in het bijzonder westerse linkse intellectuelen en zakenlieden, en het telde onder meer George Bernard Shaw (1856-1950) en Herbert George Wells (1866- 1946) onder zijn abonnees.
Nummer 12 van de USSR in Opbouw
Boeken
Onmiddellijk na de revolutie werden boeken minder streng behandeld dan kranten, maar de nationalisering van de drukpersen en de uitgeverijen bracht ze onder controle. Bibliotheken werden gezuiverd, soms zo grondig dat ook werken van Lenin werden verwijderd.
In 1922 was de deportatie van schrijvers en geleerden een waarschuwing voor het feit dat er geen afwijkingen werden toegestaan en werd ook de censuur vóór publicatie ingesteld. Als gevolg van een gebrek aan echte bolsjevistische auteurs, werden aanvankelijk nog zogenaamde попутчики [popoetsjiki] of medereizigers getolereerd. Zij waren geel lid van de Unie van Sovjetschrijvers, maar ze mochten schrijven zolang ze de partijlijn volgden. De term werd door Leon Trotski (1879-1940) gelanceerd in 1924 in zijn boek Literatuur en Revolutie, en was in de jaren 1940 en 1950 in zwang in de Verenigde Staten als een pejoratieve term voor een sympathisant van het communisme, die evenwel geen officieel lid was van de partij.
Tijdens de zuiveringen van de jaren ‘30 begon het regime tekstboeken te herzien, vooral wanneer ze historische thema's behandelden. Op scholen werden ze zo vaak herzien dat de studenten het zonder moesten stellen. De officiële Sovjet-ideologen herschreven de geschiedenis regelmatig. Er deed zelfs een grap over de ronde: «in het Westen is het moeilijk om de toekomst te voorspellen, maar in Rusland is het nog moeilijker om het verleden te voorspellent».
Theater
Het revolutionaire theater werd gebruikt om steun aan het regime en de haat tegen zijn vijanden te onderhouden. Het агитпроп [agitprop] theater werd bekend om zijn personages van enerzijds de volmaakte deugd en anderzijds het volledige kwaad. Een populaire figuur was Petroesjka, vaak gebruikt om de arme boeren te verdedigen en de koelakken aan te vallen.