Ontstaan van de roman
Inleiding
Michail Afanasjevitsj Boelgakov (1891-1940) begon aan De meester en Margarita te schrijven op het einde van 1928, of in het begin van 1929. Dat kan afgeleid worden uit het feit dat hij de tekst van Мания фурибунда [Manija foeriboenda] of Uitzinnige razernij op 8 mei 1929 onder het pseudoniem K. Toegaj aanbood aan de uitgeverij Nedra. Het ging om het vierde hoofdstuk van De hoef van de ingenieur, de tweede versie van de roman die later bekend zou worden onder de titel De meester en Margarita. De uitgeverij weigerde om de tekst te publiceren.
1929 was het jaar waarin Boelgakovs toneelstukken, het ene na het andere, van de affiches werden verwijderd en hijzelf het doelwit werd van een perscampagne die erop gericht was om hem als schrijver te ruïneren. De uitvoeringen van De dagen van de Toerbins in het Moskouse Kunsttheater MKhAT werden stopgezet. Dat stuk was een theaterbewerking van Boelgakovs roman De witte garde, en werd sinds 5 oktober 1926 met veel succes opgevoerd. Ondanks het feit dat Jozef Vissarionovitsj Stalin (1878-1953) van dit stuk leek te houden, werd het op 26 februari 1929 afgevoerd. Op dat vlak veranderde er fundamenteel niets in de jaren nadien, want geen enkele van zijn boeken werd nog gepubliceerd en, met uitzondering van zijn bewerking van Dode Zielen en enkele opvoeringen van Molière, haalden zijn toneelstukken het podium niet.
De meester en Margarita werd dus geschreven in een bijzonder donkere politieke context, een op professioneel en menselijk vlak hopeloze situatie. Toen de auteur in 1931 sporadisch verder werkte aan het boek noteerde hij «1929-1931» op de kaft, maar bij De prins van de duisternis, de zesde versie van de roman uit 1937, schreef hij «1928-1937».
Hij zou er nog langer aan blijven werken, zelfs tot enkele weken vóór zijn dood in 1940. De meester en Margarita zou hem dus vergezellen in de moeilijkste jaren van zijn leven.
De archieven van Michail Boelgakov zijn gedurende lange tijd ontoegankelijk gebleven. Bovendien heeft Boelgakov sommige van zijn kladjes bewaard, maar anderen vernietigd. De eerste twee versies van de roman zijn ons bekend door twee schriften die gedeeltelijk stuk gescheurd waren. Filologe Marietta Omarovna Tsjoedakova (°1937) was de eerste Russische onderzoekster die in 1977 probeerde deze eerste teksten te reconstrueren. Maar de ontstaansgeschiedenis van het boek duurde twaalf jaar, en kende minstens zes verschillende versies, soms zeer complex, en soms tegengesteld aan elkaar. Ze getuigen van heel veel onderbrekingen en verregaande herzieningen.
En er komen soms nog nieuwe ontdekkingen. Een voorbeeld daarvan is het dagboek dat Boelgakov tussen 1921 en 1925 bijhield. Dat was in beslag genomen in 1926, en kwam pas veel later weer boven water. De getypte kopieën werden pas in 1990 gepubliceerd. Het is dus niet uitgesloten dat er nog bronnen opduiken die een verrassende nieuwe kijk op de roman en zijn ontwikkelingen kunnen geven.
Een roman over de duivel
In het boek My Life with Mikhail Bulgakov of Mijn leven met Michail Boelgakov, dat in 1968-1969 werd geschreven door Ljoebov Jevgenjeva Belozerskaja (1894-1987), Boelgakovs tweede vrouw, kunnen we lezen dat Boelgakov het idee kreeg om een roman over de duivel in Moskou te schrijven van Natalia Abramovna Ljamina-Oesjakova (1899-1990), de vrouw van zijn beste vriend Nikolaj Nikolajevitsj Ljamin (1892-1941).
Natalia had de omslag ontworpen van het boek Venediktov, of de gedenkwaardige gebeurtenissen in mijn leven, een verhaal van 64 pagina's geschreven door professor Alexander Vasiljevitsj Tsjajanov (1888-1937) in 1922. Ze was verbluft toen ze zag dat de held van Tsjajanovs verhaal de naam Boelgakov droeg. En Michail Boelgakov was «niet minder verbaasd door dit toeval».
Het moet gezegd worden dat sommige elementen van Venediktov inderdaad doen denken aan De meester en Margarita. Het verhaal gaat over de aanwezigheid van Satan in Moskou, de duivel ontmoet de held Boelgakov in het Medox Theater, en Boelgakov bewondert het gigantische Pashkov-huis «waarvan de vooruitstekende bovenkant in de lucht is verdwenen». Belozerskaja vond ook overeenkomsten in zowel de inhoud als linguïstische structuur van het begin van het verhaal van Tsjajanov en Boelgakovs eerste versies van De meester en Margarita van 1928-1929. De gelijkenissen waren voldoende om Belozerskaja tot de conclusie te laten komen: «Ik kan met zekerheid zeggen dat dit korte verhaal aan M.A. het oorspronkelijke idee en de creatieve impuls gaf voor de roman De meester en Margarita»
Boelgakovs bronnen
Boelgakov heeft heel wat bronnen geraadpleegd vooraleer aan De meester en Margarita te beginnen. Hij verdeelde ze in twee rubrieken die hij respectievelijk betitelde als God en De duivel. De belangrijkste waren, naast de canonieke Evangeliën:
The Life of Christ
Farrar, Frederic [en] - 1874
Das Leben Jesu, kritisch bearbeitet
David Strauss [de] - 1835
La Vie de Jésus
Ernest Renan [fr] - 1863
Le Procurateur de Judée
Anatole France [fr] - 1892
The Gospel of Nicodemus
Nicodemus [en] - 1924
The Brockhaus-Efron encyclopaedia
Russian encyclopaedia [ru] - 1906
The History of the relation of Man with the Devil
Mikhail Orlov [ru] - 1904
De meeste van deze teksten kunnen gedownload worden in de sectie Archieven van deze website.
Over alles wat hij las in deze bronnen maakte hij aantekeningen die later op één of andere manier in het boek hun weg vonden - of er weer uit verdwenen.
Op één van zijn originele manuscripten zijn verschillende werktitels te zien die Boelgakov in het hoofd had voor zijn meesterwerk: Великий канцлер [Belki kantsler] of De grote kanselier, Сатана [Satan] of Satan, Вот и я [Vot i ja] of Hier ben ik, Шляпа с пером Sjljapa s perom] of De hoed met de veder, Черный богослов [Tsjorni bogoslov] of De zwarte theoloog, Он появился [On pojavilsja] of Hij is verschenen, Подкова иностранца [Podkov inostrantsa] of Het hoefijzer van de vreemdeling, Он явился On javilsja] of Daar heb je hem! Пришествие [Prisjestvie] of De verschijning, Черный маг [Tsjorni mag] of De zwarte magiër en Копыто консультанта [Kopyto konsoeltanta] of De hoef van de adviseur. De titel Вот и я [Vot i ja] of Hier ben ik verwijst naar de uitroep «Me Voici!». Met die uitroep verschijnt de Duivel voor Faust in de gelijknamige opera van Charles Gounod (1818-1893).
Boelgakov had de meeste moeite met het einde van het verhaal, meer bepaald over welke beloning de meester op het einde zou moeten krijgen. Er zijn nog stukken handschrift bewaard waarin hij duidelijk de thematische link legt tussen hemzelf, de meester en Pilatus, en ook tussen de historische passages en de passages in Moskou, maar die haalden de definitieve versie van de roman niet.
1. De zwarte magiër (1928-1929)
De allereerste versie van De meester en Margarita werd teruggevonden in een schrift met de titel Черный маг. Черновики романа. Тетрадь 1. 1928-1929 гг. [Tsjorni mag. Tsjernoviki roman. Tetrad A. 1928-1929] of De zwarte mangiër. Concepten voor de roman. Notitieboek 1. 1928-1929.
Van deze versie is heel weinig bewaard gebleven. Er waren veel pagina’s uitgescheurd, waardoor er op de meeste vaak maar enkele flarden van woorden of zinnen overbleven. Slechts een twaalftal pagina’s met fragmenten van vijf van de vijftien hoofdstukken waren intact gebleven.
Het is niet meer te achterhalen hoe of wanneer de rest van de pagina’s verdwenen is. In elk geval zien we in wat ervan overgebleven is dat het verhaal doordrongen was van politieke motieven en dat het Boelgakovs antwoord was op de vervolgingen die hij onderging.
Het verhaal begint met een voorwoord van een verteller die in de ik-persoon spreekt. In de beste traditie van de chroniqueurs verontschuldigt hij zich nederig voor zijn onhandigheid en zijn gebrek aan professionalisme. Maar, zoals hij zegt, «de vreemde aard van de gebeurtenissen rechtvaardigen de beslissing om de pen ter hand te nemen en ik zweer op mijn eer, zodra ik de pen ter hand neem om deze monsterlijke gebeurtenissen te beschrijven, voel ik mij doordrongen van een gevoel van verschrikking. Eén zaak verontrust me nochtans en dat is dat ik, omdat ik geen schrijver ben, riskeer van ze niet op een coherente wijze te kunnen vertellen».
Vladimir Mironovitsj Berlioz is de hoofdredacteur van het magazine De Goddeloze en hij legt aan de bekende dichter Antocha Bezrodny uit dat hij een gedicht zal moeten schrijven om een karikatuur van Jezus met de trekken van een uitbuiter van het proletariaat te begeleiden. Bezrodny betekent «zonder familie», nadien zal zijn naam nog veranderen in Ivanoesjka Popov, Ivanoesjka Bezrodny en tenslotte Ivan Bezdomny, «de dakloze». Terwijl Berlioz zijn uitleg doet, tekent Antocha werktuiglijk met de punt van zijn schoen een Jezusfiguur in het zand.
Dan verschijnt er een onbekende, een vreemdeling die zich verwondert over hun ongelovigheid en die in hoofdstuk 2, dat Het Evangelie volgens Woland als titel heeft, het verhaal doet van de dag van de kruisiging waarvan hij getuige was geweest. Het Pilatusverhaal situeert zich volledig in het tweede hoofdstuk en is nog niet die autonome tekst die we nu kennen.
Daarna daagt de mysterieuze vreemdeling Antocha uit om zijn atheïsme te bewijzen door de tekening van Jezus, die hij in het zand gemaakt heeft, uit te wissen, maar die aarzelt, wat een hele discussie op gang brengt die gevolgd wordt door de dood van Berlioz. Antocha komt, zonder te weten hoe, terecht in de Sint Basiliuskathedraal waar Ivan de Verschrikkelijke (1530-1584) naar buiten komt. Vervolgens is er, in hoofdstuk 4, de scène in Gribojedov en komt de dichter in het psychiatrisch ziekenhuis terecht. De eerste titel van dit hoofdstuk was In de hut van Gribojedov, nadien werd het Intermezzo in de hut van Gribojedov, en tenslotte Manu Furibunda. Het is dit hoofdstuk dat in 1929 aan het tijdschrift Nedra werd aangeboden, maar die weigerden om het te publiceren.
In 1994 gebruikte filmregisseur Joerij Kara de scène met de tekening van Jezus in het zand in zijn film Master i Margarita. U kan die scène hier bekijken.
Enkele elementen van de roman, zoals de scène in Gribojedov, zullen onveranderlijk de verschillende versies doorstaan, maar andere wijzigen sterk of verdwijnen zelfs. Het personage Stepanida Afanassievna, bijvoorbeeld, is een dichteres uit de eerste versie die het nieuws van de dood van Berlioz telefonisch verspreidt in een hoofdstuk dat На ведьминой квартире [Na bedminoj kvartirje] of In het appartement van de heks heet. Dit personage zal later verdwijnen. Interessant is ook het personage vande demonoloog Fessia, een soort voorloper van de meester. Wanneer in een latere versie de meester definitief vorm krijgt, verdwijnt Fessia weer.
Vermeldenswaardig is het zesde hoofdstuk, Марш фюнебров [Marsj fjoenjebrov] of De mars van de begrafenissen, waarin de dichter Ivanoesjka, die uit het ziekenhuis ontsnapt was, de begrafenisstoet van Berlioz kwam verstoren. Dit hoofdstuk is niet meer te vinden in de latere versies van de roman
De eerste versie getuigt reeds van de enorme moeite die Boelgakov zich getroost heeft om de namen van de personages en de locaties te verzinnen. Stjopa Lichodejev wordt naar Vladikavkas getransporteerd en niet naar Jalta, en hij heet in de eerste versie nog Garassi Pedoelajev. Zijn medewerkers, die in de definitieve versie Rimski en Varenoecha zullen heten, zijn hier nog Tsoepilioti (later nog veranderd in achtereenvolgens Soekovski, Biblijeski, Robinski en tenslotte Rimski) en Newton (later nog veranderd in achtereenvolgens Noeton, Karton, Blagovest en tenslotte Varenoecha). De ongelukkige presentator Bengalski heet hier Pjotr Aleksejevitsj Blagovest.
2. De hoef van de ingenieur (1928-1929)
De tweede versie van de roman was getiteld Копыто инженера. Черновики романа. Тетрадь 2. 1928-1929 гг. [Kopyto inzjenera. Tsjernoviki roman. Tetrad 2. 1928-1929] of De hoef van de ingenieur. Concepten voor de roman. Notitieboek 2. 1928-1929. Ook deze versie vertoonde sporen van andere titels waar Boelgakov aan gedacht had: Гастроль (Воланда) [Gastrol (Volanda)] of De tournee (van Woland), Сын В [Syn V] of De zoon van W en Жонглер с копытом [Zjongler s kopytom] of De jongleur met de hoef.
Ondanks het feit dat slechts twee hoofdstukken min of meer volledig bewaard zijn gebleven in dit tweede notitieboekje is het duidelijk dat ze al de inhoud bevatten die in volgende edities verder zal uitgewerkt worden. De twee bewaarde hoofdstukken zijn Евангелие от Воланда [Evangelie ot Volanda] of Het evangelie van Woland, met het Pilatusverhaal, en Шестое доказательство [Sjestoje dokazatelstvo] of Het zesde bewijs, met de onthoofding van Berlioz.
Van nog één ander hoofdstuk bleef een - zeer onvolledige - tekst bewaard. Dat was van het eerder vermelde Мания фурибунда [Manija foeriboenda] of Uitzinnige razernij dat aan de uitgeverij Nedra werd aangeboden.
3. Een enge zaterdagavond (1929-1931)
In de lente van 1930 vernietigde Boelgakov de eerste twee versies van zijn roman. Het was de periode dat zijn toneelstukken volledig werden verbannen en dat hij zijn brief aan de Sovjetregering schreef. Hij vroeg om naar het buitenland te mogen gaan of tenminste, zoals hij het uitdrukte: «een betrekking te krijgen in mijn specialiteit en me aan een theater te verbinden in de functie van regisseur». Op 17 oktober belde Stalin hem persoonlijk op en enkele weken later werd Boelgakov assistent-regisseur in het Moskouse Kunsttheater MKhAT. In zijn brief maakte Boelgakov een allusie op De Hoef van de Ingenieur: «En ik heb hoogstpersoonlijk, met mijn eigen handen, het klad van een roman over de duivel in het vuur gegooid».
Het werk in het theater gaf niet echt voldoening en Elena Sergejevna Sjilovskaja (1893-1970), geboren Njoerenberg, met wie hij in februari 1929 een relatie was begonnen, had met hem gebroken op aandringen van haar echtgenoot. Uit die tijd dateren twee dunne schriftjes getiteld Вечер страшной субботы. Черновые наброски к роману. 1929-1931 гг. [Vetsjer strazjnoj soebboty. Tsjernovie nabroski k romanoe. 1929-1931] of Een enge zaterdagavond.. Kladjes van de roman 1929-1931, die de voorbereidingen bevatten voor Большой Канцлер [Bolsjoj kantsler] of De grote Kanselier, de volgende, volledig uitgeschreven versie van de roman.
In deze «kladjes» dateerde Boelgakov voor het eerst het Moskouverhaal in de roman. Eerst situeerde hij de gebeurtenissen in Gribojedov op zaterdag, 24 juni 1943. Later veranderde hij dat in zaterdag, 24 juni 1935. Eén en ander heeft te maken met een voorspelling van de bekende Franse apotheker en astroloog Michel de Nostredame (1503-1566), beter bekend als Nostradamus. U kan hierover méér lezen in onze Aantekeningen per hoofdstuk.
De dichter Rjoechin doet zijn intrede en er is een schets te zien van één van de laatste hoofdstukken, Полет Воланда [Polet Wolanda] of De Vlucht van Woland, waarbij genoteerd staat: «Heer, help mij om mijn roman te beëindigen, 1931». In hetzelfde fragment lezen we de zin «Je zal er Schubert ontmoeten en de heldere ochtenden», die impliceert dat er een personage aanwezig is dat nog niet benoemd werd, maar dat de meester zou worden. In 1931 werd de term meester nog aan Woland toegekend. Hij zal pas in 1936 aan Margarita's geliefde worden gegeven wanneer de meester de verteller wordt van de laatste fragmenten van het Pilatus-verhaal. Ook de naam van Margarita komt in dit hoofdstuk voor het eerst voor in de zin «... huilde Margarita blij».
Tenslotte maken we in deze versie voor het eerst ook kennis met de duivelse figuren Fagot en Behemoth.
Manuscript met verschillende werktitels
4. De grote kanselier (1932-1934)
Великий канцлер [Belinki kantsler] of De grote kanselier is de langste en meest ingewikkelde versie van De meester en Margarita. Boelgakov begon er terug echt aan te werken in oktober 1932 tijdens een reis naar Leningrad. Hij was daarheen gereisd met Elena Sergejevna, met wie hij net getrouwd was. Hij begon eraan zonder zijn kladjes en zijn aantekeningen. «Ik ken hem uit het hoofd», zei hij tegen Elena Sergejevna. Dat zou een zin worden die in de uiteindelijke versie van de roman ook door de meester wordt gebruikt.
Het werk zou, met vele onderbrekingen, duren tot de herfst van 1936. Er doemden nieuwe mogelijke titels op zoals Подкова иностранца [Podkova inostrantsa] of Het hoefijzer van de vreemdeling en Театральный роман [Teatralny roman] of Theatrale roman.
De naamloze geliefde van Margarita werd aangeduid met Faust of de dichter. Waarschijnlijk was het de naam van Margarita die ook meteen bij Boelgakov de gedachte aan Faust opriep, en was Faust maar een werknaam, want het was alleen in de kladjes dat Boelgakov hem gebruikte.
In één van de varianten uit 1933 vroeg de gehospitaliseerde Ivanoesjka om een Evangelie, waarop Woland 's nachts naast zijn bed kwam zitten om hem zijn Evangelie te vertellen. Maar uiteindelijk werd de naamloze dichter de auteur van een roman die overeenkwam met Het Evangelie van Woland, en begon het bijbelse verhaal gefragmenteerd te worden. Stukken ervan werden uit het tweede hoofdstuk gelicht, en verhuisden naar de hoofdstukken 11 en 16. Ook andere ingrepen begonnen te evolueren in de richting van hoe de roman er uiteindelijk zou uitzien: de liefde tussen de meester en Margarita, het vertrek van Margarita naar de sabbat, en de wederverschijning van de meester.
Een aantal hoofdstukken werden in juni 1934 in Leningrad geschreven. De manuscripten van toen tonen nog hoe de schrijver aarzelde in verband met de volgorde van de scènes en hoe hij nog worstelde met het einde, vooral wat betreft de beloning die de meester moest krijgen aan het einde van de laatste reis. De afloop werd voor het eerst beschreven in juli 1936 in hoofdstuk 37 met de titel De laatste vlucht.
In oktober 1934 was de kladversie af. De roman telde 37 hoofdstukken.
5. Fantastische roman (1934-1936)
Hoewel de roman «af» was, herschreef Boelgakov nog verschillende stukken tot in de zomer van 1936. Het resultaat was een manuscript met de titel Фантастический роман. Главы, дописанные и переписанные 1934-1936 гг [Fantastitsjeski roman. Glavi, dopisannie i perepisannie 1934-1936] of Fantastische roman. Hoofdstukken toegevoegd en herschreven in 1934-1936. In de marge van de titelpagina was een aantekening aangebracht, geschreven op 30 oktober: «Af te werken vooraleer te sterven».
De meester werd een sterk autobiografische figuur - Boelgakov schreef een tekst die hetzelfde lot beschoren was als de tekst die zijn held schreef.
6. De gouden lans (1936-1937)
Einde 1936, begin 1937 startte Boelgakov een nieuwe versie van zijn roman met de titel Золотое копье [Zolotoje kopje] of De gouden lans.
Ze telde maar negentig pagina's en het verhaal over Jezus en Pilatus verhuisde weer integraal naar het tweede hoofdstuk.
7. De prins van de duisternis (1937)
Nog steeds in 1937 komt er een nieuwe versie met op de voorpagina een nieuwe titel: Князь тьмы. Роман. [Knjaz tmy. Roman.] of De prins van de duisternis. Roman.
Ze telde 299 pagina's en Boelgakov vermeldde 1928-1937 als datum. De politieke dimensie was minder scherp aanwezig in vergelijking met eerdere versies. Blijkbaar had Boelgakov de teksten zelf gedeeltelijk gecensureerd omdat hij hoopte om de voltooide roman officieel te kunnen publiceren. Het valt te betwijfelen of hij echt geloofde in de mogelijkheid, maar hij wou in elk geval de roman zo snel mogelijk afwerken.
De tekst eindigde abrupt in het dertiende hoofdstuk, middenin de dialoog van de meester met Ivan in de kliniek van dokter Stravinski: «De gast noemde haar naam niet, maar zei dat de vrouw slim is, geweldig…»
8. De meester en Margarita (1937-1938)
In de herfst van datzelfde jaar begon Boelgakov aan een volgende versie die ook 1928-1937 als datum meekreeg. Tot in de lente van het volgende jaar zou hij eraan doorwerken.
De definitieve titel was nu gevonden. Het verhaal van de duivel zou Мастер и Маргарита [Master i Margarita] of De meester en Margarita worden. Realiteit en fictie werden door elkaar verweven tot het resultaat dat we nu kennen, en op 23 mei 1938 was de laatste handgeschreven versie klaar, in zes dikke schriften met dertig hoofdstukken. Het laatste hoofdstuk, getiteld Прощение [Prosjenie] of Vergiffenis, had een belangrijke verandering ondergaan. Woland zond de meester immers naar de vijfde procurator van Judea om hem te vervoegen en daar rust te vinden.
Eerste getypte versie (1938-1939)
Op 26 mei 1938 begon Boelgakov eindelijk zijn tekst te dicteren aan zijn schoonzus Olga Sergejevna Bosjkanskaja (1891-1948) - «met haar unieke doorzettingsvermogen», maar hij bleef ondertussen veel dingen wijzigen. Het werk was enorm en de druk was hoog. In zijn brieven aan Elena Sergejevna, die ondertussen in een datsja in Lebedjan verbleef met haar zoon Serjozjka, beschreef Boelgakov op een vaak grappige wijze zijn samenwerking met Olga, die tevens ook de secretaresse was van Vladimir Nemirovitsj-Dansjenko (1859-1943), één van de twee stichters van het Moskouse Kunsttheater MKhAT. Maar op 2 juni 1938 begon het blijkbaar te wegen, want toen schreef hij: «Ik moet de roman beëindigen! Nu! Nu!». Op 24 juni 1938 was het werk van Olga Sergejevna ten einde.
Maar Boelgakov bleef nog veranderingen aanbrengen aan de getypte versie. Eén van de wijzigingen is het vermelden waard. Op 14 mei 1939 verscheen Mattheus Levi met de aankondiging «dat de meester niet het licht verdiend had, maar rust». En hij ging dus niet meer mee op de weg naar de maan met zijn held, de vijfde procurator van Judea.
In deze periode begon Boelgakov, die niet inzag hoe de roman ooit gepubliceerd zou geraken, lange uittreksels van zijn roman uit te delen aan zijn vrienden.
Laatste wijzigingen (1939-1940)
Op 4 oktober 1939 was Boelgakov dodelijk ziek en bijna blind, maar hij begon toch nog de laatste wijzigingen te dicteren. Een werk dat zou onderbroken worden bij het begin van het tweede deel, de begrafenis van Berlioz. Uit die periode stammen enkele toevoegingen die duidelijk met de biografische omstandigheden te maken hadden. Het stuk over de ervaringen van dokter Koezmin is daar een voorbeeld van. Dat geldt ook voor de uitbreidingen van het hoofdstuk 19, Margarita, en voor de eerste zin van het laatste hoofdstuk: «Goden, goden mijn! Hoe droevig is de avondlijke aarde».
Op 13 februari 1940 werkte Boelgakov nog een laatste keer aan zijn roman, en op 10 maart overleed hij en kreeg daardoor de roman zijn definitieve vorm.