Poëzie
Naast erg veel muzikale thema's refereert Boelgakov in De meester en Margarita ook regelmatig naar bekende versregels. Soms worden die letterlijk gedebiteerd, soms beschrijft hij ze in de achtergrond. De gedichten waaruit ze komen zijn van de hand van Aleksandr Sergejevitsj Poesjkin (1799-1837), veruit de meest bekende Russische dichter aller tijden, of van Vladimir Vladimirovitsj Majakovskij (1893-1930), een bekende tijdgenoot van Boelgakov met wie hij een haat-liefde verhouding had.
Jubeljarig
Vladimir Vladimirovitsj Majakovski - 1924
Op het einde van hoofdstuk 6 heeft de dichter Rjoechin een gesprek met het standbeeld van Poesjkin. Met de zin «Wat is er voor bijzonders aan de woorden 'Storm, de hemel grauw omhullend'...? Ik snap het niet!» maakt Boelgakov duidelijk wie model staat voor Rjoechin. Het gaat om Vladimir Majakovski die in 1924, ter gelegenheid van de viering van de 125ste verjaardag van Poesjkin's geboorte, het gedicht Jubeljarig schreef waarin hij 's nachts Poesjkin van zijn sokkel aan Tverskaja boelvar licht en hem tijdens een wandeling door de stad deelgenoot maakt van zijn inzichten.
Winteravond
Aleksandr Sergejevitsj Poesjkin - 1825
In het voormelde citaat gebruikt Rjoechin de versregel «Storm, de hemel grauw omhullend…». Die woorden vormen de beginregel van Winteravond (1825), één van Poesjkins bekendste gedichten.
Naar huis!
Vladimir Vladimirovitsj Majakovski - 1925
In hoofdstuk 13, wanneer de meester zijn verhaal doet aan Ivan, heeft hij het over «schuine regen». Het beeld van de schuine regen is ontleend aan het gedicht Naar huis! van Vladimir Majakovski. Boelgakov moet het gekend hebben van de tijdschriftpublicatie in 1926. Toen Majakovski het later bundelde, schrapte hij op aanraden van zijn vriend Osip Maksimovitsj Brik (1888-1945) de slotregels, de beste van het gedicht. Ze luidden:
«Ik wil begrip van mijn land, meer niet.
En wat
als begrip uitblijft?
Dan passeer ik vergeefs
zijn grondgebied
zoals regen
schuin overdrijft.»
Vladimir Vladimirovitsj Majakovski
De Gierige Ridder
Aleksandr Sergejevitsj Poesjkin - 1830
De acteur Koerolesov draagt in de droom van Nikolai Ivanovitsj - hoofdstuk 15 van de roman - een fragment voor uit De Gierige Ridder (in de Nederlandse vertaling Ridder Schraalhans genoemd) van Aleksandr Poesjkin. Het handelt over een duivelse en destructieve fascinatie voor goud. Een niet zo sympathieke vader - de baron - weigert om zijn zoon - Albert - te helpen, hoewel hij het zich goed kan veroorloven. Poesjkin had dezelfde problemen met zijn vader. De baron en Albert staan op het punt om een duel aan te gaan, dat op het laatste moment wordt afgewend. Maar de baron overlijdt vlak erna aan een natuurlijke dood.
In 1904 bewerkte de componist Sergej Vassiljevitsj Rachmaninoff (1873-1943) het verhaal van De Gierige Ridder tot een gelijknamige opera.
Schoppenvrouw
Aleksandr Sergejevitsj Poesjkin - 1833
Nog steeds in hoofdstuk 15 hoort men in de verte een nerveuze tenor zingen:
«Gouden bergen liggen daar
En ik ben hun eigenaar.»
Deze regels komen uit het versverhaal Schoppenvrouw van Aleksandr Sergejevitsj Poesjkin (1799-1837). Het handelt over de destructieve aard van spelverslaving. Herman is een legerofficier die de naïeve Lisa manipuleert. Zij is de kleindochter van een gravin die bekend staat als de Schoppenvrouw. De gravin kent “het geheim van de drie kaarten” en heeft dat verteld aan twee mannen. Als ze het aan een derde vertelt gaat ze dood. Herman geraakt geobsedeerd om het geheim te kennen en dat kost hem zijn bezittingen, Lisa en uiteindelijk ook zijn leven.
In 1890 bewerkte Pjotr Iljitsj Tsjaikovski (1840-1893) het verhaal van Schoppenvrouw tot een gelijknamige opera. Het libretto werd geschreven door zijn broer Modest Iljitsj Tsjaikovski (1850-1916). Die wijzigde wel enkele dingen om het meer geschikt te maken voor de opera.