Mattheus Levi

Nederlands > De personages > Bijbelse personages > Mattheus Levi

Context

We maken kennis met Mattheus Levi tijdens de ondervraging van Jesjoea door Pontius Pilatus. Jesjoea distantieert zich van wat die man over hem schrijft. «Van alles wat daar staat heb ik nooit één woord beweerd», zegt hij wanneer Pilatus hem met de inhoud van die stukken confronteert.

Mattheus Levi zelf begint een actieve rol te spelen op de Schedelberg, bij de terechtstelling van Ha-Notsri. Hij is de enige toeschouwer en niet-medevoltrekker van de terechtstelling. Hij is vervuld van spijt, want hij had de ochtend van de dag van Jesjoea's arrestatie met hem doorgebracht, maar had hem 's middags alleen naar Jersjalajim laten teruggaan. 's Avonds had hij hem ook niet kunnen vervoegen omdat hij ziek was geworden. Toen Pilatus het vonnis voorlas, stond hij in de mensendrom.

Hij speelt met de idee om nog vóór de terechtstelling, tijdens de bestijging van de Schedelberg, bij Jesjoea te geraken om hem een mes in de rug te steken, en om hem op die wijze langer lijden te besparen, maar hij heeft geen mes bij zich. Dus steelt hij er een in een bakkerswinkeltje. Maar de stoet is al uit het zicht en hij komt te laat. Samen met hem volgen we dan de terechtstelling, en zien we hoe het onweer losbarst wanneer Jesjoea Ha-Notsri sterft. Daarna bevinden zich noch Levi, noch het lichaam van Jesjoea zich nog op de heuveltop.

De mannen van de geheime dienst vinden Mattheus Levi met het lichaam van Jesjoea in een grot. Hij is wanhopig en razend. Ze weten hem te kalmeren door hem te beloven dat het lijk begraven zal worden. Hij mag zelfs helpen en wordt dan naar Pilatus gebracht. Dat komt goed uit, want Pilatus wil weten wat Levi op zijn perkament heeft geschreven. Hij krijgt het ook te lezen maar de laatste regels «...een nog grotere zonde... lafheid» doen hem huiveren. Pilatus biedt Levi een functie aan als bibliothecaris in Caesarea, maar Levi weigert. Hij zegt dat hij desnoods de rest van zijn leven zal wijden aan het proberen te vermoorden van Jehoeda. «Doe maar geen moeite», antwoordt Pilatus daarop, «dat is al gebeurd. Door mij». Als afscheid vraagt Pilatus aan Mattheus of hij hem echt niets kan geven en ja, hij wil nog wel een onbeschreven stuk permanent.

Op het einde van de roman, wanneeer Woland vanop een terras Moskou overschouwt, verschijnt Levi naast hem. Hij zegt dat «Hij» hem gestuurd heeft. «Hij» heeft immers het werk van de meester gelezen en stuurt nu Levi naar Woland om hem te verzoeken de meester én Margarita mee te nemen en hen rust te schenken. «Zonder jou zouden we nooit op dat idee gekomen zijn», zegt Woland, «en ga nu weg». Na deze woorden verdwijnt Mattheus Levi.


Prototype

In de canonieke evangeliën had Jezus 12 leerlingen of apostelen, waarvan één Mattheus Levi heette. Daarom geloven veel christenen dat de apostelMattheus dezelfde persoon was als de evangelist Mattheus. Historisch gezien is dat echter weinig waarschijnlijk, want dan moet hij héél erg oud geworden zijn toen hij het evangelie schreef. De meeste bijbelgeleerden dateren het ontstaan van de canonieke evangeliën als volgt: Marcus circa 65; Lucas 80-85; Mattheus 85-90; Johannes 90-100. Sommigen situeren ze iets eerder.

Bij Boelgakov kennen Jezus en de evangelist Mattheus Levi elkaar wel. Jesjoea heeft het immers over «een figuur die me aldoor achternaloopt met geiteperkament om alles wat ik zeg te noteren».

Boelgakov heeft het overigens nergens over de apostelen in de roman. Al laat hij Afranius wel zeggen dat, «hoewel we geen volgelingen of discipelen van hem kunnen aanwijzen, we toch niet zonder meer mogen stellen dat die er helemaal niet zijn». Maar verder spelen ze absoluut geen rol, worden ze zelfs niet vermeld. Alleen Mattheus Levi wordt een keer of twee een «leerling» genoemd, al is het dan telkens door hemzelf: «Ik, Mattheus, je enige en trouwe leerling». Boelgakovs Mattheus Levi vertoont wel kenmerken van zowel de apostel als de evangelist. Hij was een tollenaar, zoals de apostel Mattheus Levi, en noteerde de handelingen van Jezus, zoals de evangelist Mattheus.

De roeping door Jezus van de apostel Mattheus was nogal controversieel. De evangelist Mattheus schreef dat Jezus van Nazareth, na een conflict met de schriftgeleerden in verband met de genezing van een verlamde, zijn stad verlaat en naar het meer van Galilea gaat. Langs Kafarnaüm, dat aan het meer lag, liep de hoofdweg van Syrië naar Egypte.

Alle goederen die het gebied van Herodes binnenkwamen, werden bij het tolhuis van Kafarnaüm belast. De tollenaars inden de belastinggelden voor de bezettende macht en eisten daarbij vaak te veel geld en staken dat het verschil in eigen zak. Ze werden door de mensen gehaat en zó veracht dat hun geld door de joden niet als aalmoes aanvaard werd en dat hun getuigenis in een joodse rechtszaak niet geldig was, omdat ze ritueel onrein waren door hun omgang met heidenen.

De apostel Mattheus, die door de evangelisten Marcus en Lucas «Levi» wordt genoemd, was zo'n tollenaar en het feit dat Jezus net deze tollenaar in zijn gevolg roept, moet voor veel joden zeer bedenkelijk geweest zijn. Als Jezus hem roept, laat Mattheus zijn werk en zijn oude leven achter zich en volgt Jezus als zijn discipel. Zij gaan dan het huis van Mattheus binnen en houden daar een feestmaaltijd, waarbij Jezus en de discipelen aanlagen samen met vele tollenaars en zondaars.

In de roman zegt Pilatus daarover: «Wat je daar allemaal niet te horen krijgt! Hoort u dat, een belastinginner die zijn geld op straat smijt!» Maar dit is nu net een passage waar Michail Boelgakov vrij getrouw de canonieke evangeliën volgt.

De evangelist Mattheus beschrijft de roeping van de apostel Mattheus als volgt: Matteus 9: 9 - «En Jezus, van daar voortgaande, zag een mens in het tolhuis zitten, genaamd Mattheus; en zeide tot hem: 'Volg Mij.' En hij opstaande, volgde Hem».



Deze pagina delen |