Michail Boelgakov

Nederlands > Michail Boelgakov > Biografie

Michail Boelgakov in Oekraïne

Michail Afanasjevitsj Boelgakov werd geboren op 3 [15] mei 1891 in Kyiv, de huidige hoofdstad van Oekraïne. Hij groeide op in een gezin van 7 kinderen. Zijn vader was professor aan de Theologische Academie. Na zijn middelbare studies aan het Gymnasium ging Boelgakov naar de Medische Faculteit van de Sint-Vladimir Universiteit van Kyiv, waar hij in 1916 afstudeerde. Eerder had hij kennis gemaakt met Tatjana Nikolajevna Lappa (Tasia), met wie hij in het jaar 1912 minstens tien keer naar de opera Faust van Gounod was gaan kijken. In 1913 trouwde hij met haar. Hij werkte achtereenvolgens in het Militair Hospitaal en in het Tsjernovtsi hospitaal, beide in Kyiv. Samen met Tasia verhuisde hij naar het platteland in Smolensk om er provinciedokter te worden. Over deze praktijkervaring schreef hij later in Aantekeningen van een jonge arts.

In 1918 ging Boelgakov terug naar Kyiv, waar verschillende partijen met elkaar hevig aan het vechten waren. Hij begon een dokterspraktijk op Andrejevskiheuvel 13, dat is het huis waar hij met zijn ouders, broers en zusters was gaan wonen in 1906, en dat hij later in zjn roman De Witte Garde zou beschrijven. Het huis is nu ingericht als Boelgakovmuseum.

Naar de website van het Boelgakovmuseum in Kyiv

De Eerste Wereldoorlog was gedaan, en de Oekraïense nationalisten, het Rode Leger (de bolsjevieken) en het Witte Leger (de anti-bolsjevieken) streden tegen elkaar met steeds wisselende posities. Boelgakov maakte er een tiental verschillende machtswisselingen mee. De opeenvolgende regeringen eisten hem meermaals op als arts. Boelgakovs broers waren bij het Witte Leger, waarin hij in 1919 zelf ook terecht kwam als veldarts. Hij belandde in de Kaukasus. Hij werd daar ernstig ziek door tyfus, en gaf zijn rol als arts op om journalist te worden. Zelf beschreef hij die metamorfose als volgt: «Ik herinner mij de herfst van 1919 toen ik op een gammele trein zat. Ik schreef mijn eerste kortverhaal bij het licht van een kaars die vastgemaakt stond in een fles keroseen. In de stad waar de trein stopte bracht ik mijn verhaal naar een lokale dagbladuitgever en die publiceerde het. Nadien volgden verschillende satirische bijdragen. Begin 1920 stopte ik mijn dokterswerk en werd ik schrijver».

Zijn broers gingen in ballingschap naar Parijs. Nikolaj (1898-1966) werd een vooraanstaand bacterioloog, Ivan (1900-1968) werd, haast als een typische Witrussische emigrant, eerst balalaikaspeler en dan taxichauffeur. Michail Boelgakov heeft Rusland nooit verlaten, hij kreeg nooit een visum om zijn broers te gaan bezoeken.


Michail Boelgakov in Moskou

In 1921 eindigde de burgeroorlog. Boelgakov ging eerst op zoek naar mogelijkheden om te emigreren vanuit een haven aan de Zwarte Zee, maar gaf dat plan op na enkele mislukte pogingen. Na enkele omzwervingen in Vladikavkaz, Pjatogirsk, Tiflis en Batoemi ging Boelgakov naar Moskou met de bedoeling er «voor altijd te blijven». Hij probeerde als schrijver aan de kost te komen. Hij wisselde kantoorwerk af met het schrijven voor commerciële nieuwsbladen. Om niet van honger om te komen had hij zich aangesloten bij een groep rondreizende acteurs om op te treden in de buitenwijken. Toen in 1922 het dagblad Рабочий (Rabotsjij) of De Werkman werd opgericht, begon hij daarvoor te schrijven onder de naam Michail Bul. Hij werd benoemd tot secretaris van de literaire afdeling van Главполитпросвет (Glavpolitprosvet), het Centraal Bureau voor Politieke Opvoeding. Daar werkte hij als correspondent en schreef hij vervolgverhalen voor de kranten Gudok, Krasnaja Panorama en de Berlijnse krant Nakanune, die veel van zijn werken een eerste druk in het Westen zou geven. Hij  scheidde van zijn eerste vrouw en trouwde in 1924 met Ljoebov Evgenjeva Belozerskaja (1894-1987).

Hij schreef zowel humoristische sketches als romans - Hondehart, De eieren der Rampp-spoed, Diaboliade en De Avonturen van Tsjitsjikov. Satire werd zijn handelsmerk omdat het niet anders kon: «Mijn geest is satirisch. En ik schrijf verhalen die wellicht onaangenaam zijn voor het Communistisch regime. Maar ik schrijf altijd exact wat ik zie, eerlijk waar! Het negatieve in het land van de Sovjets trekt mijn aandacht, en het levert een goede voeding voor mijn werk als satiricus»

Zijn boek De Witte Garde (1924) was één van de eerste ernstige pogingen om de burgeroorlog in Oekraïne te beschrijven. Het verscheen eerst in de krant Rossiia, en nadien maakte hij er een toneelstuk van in opdracht van het nu nog bestaande Московский Художественный театр (Moskovskij Khudozhestvennij Teatr), het Moskouse Kunsttheater of  MKHAT. Dat werd  De dagen der Toerbins, dat in 1926 in première ging. Boelgakov had wel drastische veranderingen in de tekst moeten aanbrengen, en hij moest het inkorten van vier naar drie bedrijven. In 1969 schreef de Russische literaire criticus Viktor Petelin (°1929) een artikel over M.A. Boelgakov en De dagen van de Toerbins in Ogoniok, één van de oudste geïllustreerde weekbladen in Rusland. In dit artikel schreef hij dat Stalin 15 keer naar De dagen der Toerbins was gaan kijken (Ogoniok, 1969, nummer XI, p. 27). Anderzijds beschikt het M.A. Boelgakov Museum in Moskou over een artikel dat daar naar refereert, met in de marge de handgeschreven opmerking «Это липа!» of «Dit is een verzinsel!». Volgens het museum was het Ljoebov Evgenjeva Belozerskaja, de tweede vrouw van Boelgakov, die deze commentaar had toegevoegd.

Wat er ook van zij, het volgende stuk van Boelgakov, de comedie Zoja's appartement, werd geestdriftig onthaald door het publiek. Later, in het stuk De Vlucht beschreef hij de verschrikkingen van een broederoorlog. Maar de Главрепертком (Glavrepertkom), het Centraal Comité voor Repertoires dat de macht had om toneelstukken te sanctioneren of te verbieden, vond dat het stuk de emigratie van de Witte generaals verheerlijkte, en de opvoering ervan werd verboden. Boelgakov was één van de meest populaire toneelauteurs van zijn tijd, maar zijn stukken werden slecht ontvangen in de Sovjetpers. Zo stond op 15 september 1929 in de krant Izvestija te lezen: «Zijn talent is overduidelijk, maar zo is ook het reactionair sociaal karakter van zijn werk». Naarmate de Sovjetunie ideologisch steeds rigieder werd op het einde van de jaren '20, kwam Boelgakovs werk steeds meer onder vuur te liggen, en zijn stukken werden volledig verboden in 1929. In die periode begon Boelgakov te werken aan De meester en Margarita, en leerde hij ook Elena Sergejevna Sjilovskaja (1893-1970) kennen, met wie hij een vurige verhouding begon. Van huis uit heette zij Elena Sergejevna Njoerenberg, maar toen ze Boelgakov ontmoette was zij getrouwd met haar tweede man, de legeroffcier Jevgeni Aleksandrovitsj Sjilovski (1889-1952). De twee ontmoetten elkaar in de woning van de gebroeders-artiesten Moisejenko, in Bolsjoi Glezdinkovski pereulok nummer 10, een zijstraat van Tverskaja.

In juli 1929 schreef Boelgakov een eerste brief aan de Sovjetregering en aan de schrijver Maksim Gorki, met de vraag om te mogen emigreren. De kritieken in de kranten op zijn toneelstukken waren niet zachtzinnig. Termen als сукин сын (hoerenjong), мурло (vuile bek) en литературний уборщик (literaire aaseter) waren dagelijkse kost. De zinnen «Misja Boelgakov scharrelt rond in vuilnisbelten»,  «hij rotzooit maar door», «hij wroet in de resten nadat ruim een dozijn gasten hebben overgegeven» en «Ik ben een gevoelig type, zal hem gewoon een knal voor zijn kop geven met een wasbak» liegen er niet om. De felste criticus was Anatoli Vasiljevitsj Loenatsjarski (1875-1933) die tot 1929 Volkscommissaris van Onderwijs, Voorlichting en Wetenschappen geweest was.

Boelgakov zat zonder inkomen en hij schreef een tweede brief naar de regering van de Sovjetunie op 28 maart 1930. Daarin wist hij onder meer te melden dat hij, in tien jaar schrijversschap, 301 artikelen over hem in de Sovjetpers had gelezen, «Из них: похвальных - было 3, враждебно-ругательных 298» of: «Drie daarvan waren lovend en 298 waren vijandig en beledigend».

Verder vroeg hij in die brief uitdrukkelijk: «Ik verzoek dat de regering van de USSR om mij zo spoedig mogelijk op te dragen het grondgebied van de USSR te verlaten in gezelschap van mijn vrouw Ljoebov Evgenjeva Boelgakova«.

Tot zijn eigen verbazing werd Boelgakov enkele weken later, op 18 april 1930, vier dagen na de zelfmoord van Vladimir Vladimirovitsj Majakovski (1893-1930) door Stalin persoonlijk opgebeld. Toen Stalin hem vroeg of hij werkelijk het land wou verlaten, antwoordde hij dat hij als Russische schrijver niet buiten Rusland en de Russische taal kon leven. We zullen nooit weten wat er zou gebeurd zijn als Boelgakov op Stalins vraag positief zou geantwoord hebben. Waarschijnlijk was Boelgakov er zich goed van bewust dat Stalin , in plaats van het verzoek in te willigen, hem zou hebben kunnen laten arresteren. Hoe het ook zij, Boelgakovs verklaring dat hij in Rusland wou blijven viel blijkbaar in goede aarde. Stalin beëindigde het gesprek met de mededeling dat het smeekschrift dat Boelgakov naar de Sovjetregering stuurde een positieve uitwerking zou hebben. En even later werd hem werk aangeboden als assistent-regisseur in het Moskouse Kunsttheater.

1930 werd een betrekkelijk gelukkig jaar voor Boelgakov, maar begin 1931 besloot Elena Sergejevna dat ze elkaar niet langer konden ontmoeten. Haar echtgenoot, Jevgeni Aleksandrovitsj Sjilovski, een hooggeplaatst militair was achter hun verhouding gekomen en zij was bezorgd om het welzijn van haar twee zonen, Boelgakov probeerde nog enkele keren om naar het buitenland te gaan, onder meer om zijn broers te bezoeken, maar dat lukte niet.

In juni 1932 ontmoette hij Elena Sergejevna weer, en deze keer voorgoed. In september werd haar huwelijk ontbonden, en op 4 oktober trouwde ze met Boelgakov, één dag na zijn scheiding van Ljoebov Evgenjevna.

Boelgakov begon steeds meer bewerkingen en historische fictie te maken - ideologisch minder gevaarlijke dingen dan origineel werk. Zo bewerkte hij Gogols Dode Zielen en later ook Cervantes' Don Quichote voor het Russisch theater. Hij schreef ook een biografie van de Franse toneelauteur Molière, en daarna nog een toneelstuk, De dienstbaarheid van de puriteinen. Dat gaat over de situatie van een schrijver onder een autocratische dictatuur. Na 4 jaar van repetities in het Kunsttheater werd het in de krant Pravda onder vuur genomen en het mocht na 7 opvoeringen niet meer gespeeld worden. Een ander stuk, Pushkin (De Laatste Dagen), behandelde hetzelfde thema en onderging hetzelfde lot. Boelgakov zat opnieuw in de rats en deze keer werd hij librettoschrijver voor de Bolsjoi Opera.

Boelgakov hoopte opnieuw in de gunst te komen van het regime door een stuk over Stalin te schrijven bij de gelegenheid van diens 60ste verjaardag.  Het stuk, Batum, speelde zich af in de Kaukasus en portretteerde Stalins jonge jaren als activist. Op 15 augustus 1939 was Boelgakov met de trein onderweg naar Batoemi om er met de repetities te beginnen toen hij per spoedtelegram werd teruggeroepen naar Moskou. Het stuk werd verboden. Deze laatste tegenslag zal wellicht mee invloed gehad hebben op zijn reeds wankele gezondheid.

In september 1939 verloor Boelgakov zijn gezichtsvermogen tijdens een trip naar Leningrad. Als arts besefte hij meteen dat dit een symptoom kon zijn van nefrosclerose, de ziekte waaraan zijn vader overleden was. Zijn vriend en arts Andrej Andrejevitsj Arendt (1890-1965), de grondlegger van de neurochirurgie voor kinderen in de Sovjet-Unie, bracht hem in contact met neuropatoloog Michail Joeljevitsj Rapoport (1891-1967). Deze verwees Boelgakov dan op zijn beurt door naar professor Miron Vovsi (1897-1960), die Boelgakov onderzocht op 17 september 1939.

Vovsi stond erom bekend dat hij nogal kortaf was in het uitdrukken van zijn diagnose. Hij zei dan ook meteen aan Elena Sergejevna dat Boelgakov binnen de drie dagen dagen zou sterven. Boelgakov zou pas zeven maanden later sterven, maar de ontmoeting met Vovsi bleef hem parten spelen, en op 15 januari 1940 dicteerde hij de scène over de buffetchef Andrej Fokitsj Sokov van het Variété Theater en zijn ontmoeting met professor Koezmin aan zijn echtgenote Elena Sergejevna.

Hij stierf op 10 maart 1940, twee weken nadat hij nog verbeteringen aan De meester en Margarita had aangebracht.



Deze pagina delen |