Aanslagen op appartementen in 1999
Nederlands > Context > Politiek > Poetinisme > Aanslagen 1999
Valse vlagoperaties
Poetin heeft met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid twee keer een valse vlagoperatie gebruikt om een oorlog te beginnen: in 1999 om de Tweede Tsjetsjeense oorlog te kunnen beginnen en de komende presidentsverkiezingen te kunnen winnen, en in 2014 om de aanwezigheid ven Russische militairen in de Oekraïense Donbas te legitimeren.
De politieke moorden onder het regime van Vladimir Vladimirovitsj Poetin (°1952) begonnen dus reeds vóór hij president werd. Op 9 augustus 1999 werd Poetin door president Boris Nikolajevitsj Jeltsin (1931-2007) tot premier benoemd. Nauwelijks een maand later trof een reeks explosies vier flatgebouwen in de Russische steden Boejnaksk, Moskou en Volgodonsk, waarbij in totaal 307 doden en meer dan 1.700 gewonden vielen, en die een golf van angst door het land verspreidde. Na deze aanslagen zijn nog een aantal mensen op gewelddadige wijze of in mysterieuze omstandigheden om het leven gekomen. Deze mensen hadden één kenmerk gemeen: zij waren de schuldigen van de aanslagen aan het opsporen in kringen die hen blijkbaar niet al te dichtbij wilden laten komen.
De bombardementen waren voor het Kremlin de rechtstreekse aanleiding om de Tweede Tsjetsjeense Oorlog te beginnen. President Boris Jeltsin gaf aan de kersverse premier Poetin de leiding over de oorlog. Door deze oorlog met veel publiciteit te voeren en door vaak op televisie te verschijnen verhoogde Poetin zijn populariteit enorm, wat hem hielp om een paar maanden later de presidentsverkiezingen te winnen.
Op 31 december 1999 kondigde Boris Jeltsin in zijn nieuwjaarstoespraak zijn vroegtijdige ontslag aan en de benoeming van premier Vladimir Poetin tot waarnemend president. Poetin zette de strijd in Tsjetsjenië voort met als gevolg de verwoesting van steden en dorpen en een groot aantal doden en gewonden.
Ondertussen is ruimschoots bewezen dat de chronologie van al deze feiten geen toeval was.
Niet onverwacht
Op 6 juni 1999 schreef de Zweedse journalist Jan Blomgren van Svenska Dagbladet dat het Kremlin overwoog om «terroristische bomaanslagen in Moskou uit te voeren, die zouden kunnen toegeschreven worden aan de Tsjetsjenen». Op 10 juli 1999 schreef hij dat de presidentiële administratie werkte aan een plan om een loyale kandidaat te vinden en te steunen voor de komende presidentsverkiezingen in 2000.
Op 22 juli 1999 waarschuwde de Russische journalist Aleksandr Zjilin van de Moskovskaja Pravda dat er in het Kremlin een plan met de codenaam «Storm in Moskou» werd uitgebroed. Met behulp van een uitgelekt document van het Kremlin als bewijs, voegde hij eraan toe dat het motief zou zijn om de burgemeester van Moskou, Joeri Michaijlovitsj Loezjkov (1936-2019), en de voormalige premier Jevgeni Maksimovitsj Primakov (1929-2015) in diskrediet te brengen en op die wijze de komende presidentsverkiezingen te beïnvloeden (beiden wilden zich kandidaat stellen voor de verkiezingen).
Volgens de historica Amy W. Knight (°1946), die door de New York Times werd beschreven als de voornaamste Westerse kenner van de KGB, «is het nog belangrijker om te weten dat de gerespecteerde en invloedrijke liberale Doema-afgevaardigde Konstantin Natanovitsj Borovoj (°1948) op 9 september 1999, de dag van de eerste bomaanslag op een flatgebouw in Moskou, te horen kreeg dat er die dag een terroristische aanslag in de stad zou plaatsvinden». Zijn bron was een officier van de Главное Разведывательное Управление (ГРУ) [Glavnoje Razvedyvatelnoje Oepravlenije (GROe)] of het Hoofddirectoraat Inlichtingen (GROe), de geheime inlichtingendienst van het Ministerie van defensie. Borovoj gaf deze informatie door aan FSB-functionarissen die lid waren van de Veiligheidsraad van president Jeltsin.
Al deze waarschuwingen werden echter genegeerd. En toen volgden de aanslagen.
Chronologie van de aanslagen
Na een eerste aanslag in het Intoerist hotel en het winkelcentrum Ochotny Rjad vonden er vier bomaanslagen plaats en werden er ten minste drie pogingen tot bomaanslagen voorkomen. Alle bombardementen hadden dezelfde «signatuur»: er werd een krachtig explosief gebruikt (hexogeen) en de timers werden ingesteld om 's nachts af te gaan om een maximaal aantal burgerslachtoffers te maken. De explosieven werden geplaatst om de zwakste, meest kritieke elementen van de gebouwen te vernietigen en ze te doen instorten als een kaartenhuis.
Op 7 augustus 1999 drongen strijders van de de facto onafhankelijke Tsjetsjeense Republiek Itsjkerië onder leiding van Sjamil Salmanovitsj Basajev (1965-2006), de voormalige vice-premier van Itsjkerië, en de Saoedi-Arabische pan-islamitische militant Samir Saleh Abdullah al-Suwailim (1969-2002) de Russische deelrepubliek Dagestan binnen, waar ze de onafhankelijkheid van Dagestan uitriepen.
Op 9 augustus 1999 trad waarnemend premier Sergej Vadimovitsj Stepasjin (°1952) af als voorzitter van de Russische regering en werd Vladimir Poetin in zijn plaats benoemd.
Moskou, kantoor Intoerist en winkelcentrum Ochotny Rjad
Op 26 april 1999 vond er een explosie plaats in het kantoor van de Doema-afgevaardigde Iosif Davydovitsj Kobzon (1937-2018), een voormalige popzanger, op de twintigste verdieping van het Intoerist hotel, vlakbij het Kremlin. Bij de aanslag raakten 11 mensen gewond, waaronder een 10 maanden oude baby uit Spanje.
Op 31 augustus 1999, om 20.00 uur, ontplofte een bom in de speelhal van het bekende winkelcentrum Ochotny Rjad op het Manègeplein in Moskou. Minstens 29 mensen raakten gewond. Volgens de FSB was de explosie veroorzaakt door een bom van ongeveer 300 gram explosieven.
Op 2 september 1999 belde een man die zich voorstelde als Chasboelat naar het persbureau Agence France-Presse in Grozny en beweerde dat de bomaanslag was gepleegd door de militante organisatie «Bevrijdingsleger van Dagestan» - een organisatie die waarschijnlijk nooit bestaan heeft. Op 9 en 15 september 1999 kregen respectievelijk het persbureau Interfax en het persbureau ITAR-TASS gelijkaardige oproepen van een anonieme persoon «met een Kaukasisch accent».
Boejnaksk
Op 4 september 1999, om 22.00 uur, ontplofte een autobom buiten een flatgebouw van vijf verdiepingen in de stad Boejnaksk in Dagestan, vlakbij de grens met Tsjetsjenië. Het gebouw huisvestte Russische soldaten van de grenswacht en hun gezinnen. 64 mensen werden gedood en 133 raakten gewond. Diezelfde dag werd kort na de explosie nog een bom ontdekt in Boejnaksk. De onschadelijk gemaakte bom bevond zich in een auto met 2.706 kilogram explosief materiaal. Het werd ontdekt door lokale bewoners op een parkeerplaats omringd door een legerhospitaal en woongebouwen.
De bomaanslag in Boejnaksk werden uitgevoerd door een team van twaalf officieren van de Russische militaire inlichtingendienst GROe die naar Dagestan werden gestuurd onder leiding van Valentin Vladimirovitsj Korabelnikov (°1946) een generaal van de GROe. Dat werd bevestigd door Aleksej Viktorovitsj Galkin (°1970), generaal-majoor van de GROe. De bomaanslag werd volgens Galkin door de GROe uitgevoerd «om een conflict tussen de FSB en het ministerie van Defensie te voorkomen».
Moskou, Goerjanovastraat
Op 8 september 1999, om twee minuten vóór middernacht, vond er een explosie plaats op de eerste verdieping van een woongebouw van negen verdiepingen aan de Goerjanovastraat nr. 19 in het district Petsjatniki. Twee ingangen van het huis nr. 19 werden volledig verwoest. De explosiegolf vervormde tevens de constructie van het aangrenzende huis nr. 17. Er kwamen 106 mensen om het leven en 249 raakten gewond. Een woordvoerder van de FSB kondigde aan dat sporen van hexogeen waren gevonden op zaken die op de plaats van de explosie werden aangetroffen.
Moskou, Kasjirskoje
Op 13 september 1999, om 05.00 uur, ontplofte een grote bom in een kelder van een flatgebouw aan de Kasjirskoje snelweg in het zuiden van Moskou, ongeveer 6 kilometer van de plaats van de vorige aanslag. Dit was de dodelijkste ontploffing in de reeks met 119 doden en 200 gewonden. Het acht verdiepingen tellende gebouw werd volledig vernield, en de brokstukken werden honderden meters verder geslingerd.
Volgodonsk
Nog op 13 september 1999, slechts enkele uren na de tweede explosie in Moskou, kondigde de Russische Doema-voorzitter Gennadi Nikolaevitsj Seleznjov (1947-2015) van de Communistische Partij aan: «Ik heb zojuist een rapport ontvangen. Volgens informatie uit Rostov aan de Don is gisteravond een flatgebouw in de stad Volgodonsk opgeblazen». Maar daar had hij vóór zijn beurt gesproken, want dat gebeurde pas drie dagen later, op 16 september 1999, om 5.57 uur. Toen ontplofte opnieuw een vrachtwagenbom naast een negen verdiepingen tellend appartementsblok in de Zuid-Russische stad Volgodonsk, waarbij 17 mensen omkwamen en 69 gewond raakten.
De misser van Seleznjov en anderen Michail Ivanovitsj Trepasjkin (°1957) was eenveiligheidsexpert van de FSB toen hij in 1997 werd ontslagen omdat hij had geweigerd om een corruptiezaak rond een aantal hooggeplaatsten binnen de FSB (de opvolger van de KGB) te verdoezelen. In 2002 werd hij lid van de onderzoekscommissie Kovaljov, die de bomaanslagen zou onderzoeken. Hij verklaarde dat de man die aan Doema-voorzitter Seleznjov op 13 sepember 1999 het briefje gaf over de explosie die nog moest komen, een FSB-officier was. Na zijn ontslag werd Trepasjkin advocaat en trad hij onder meer op voor de zussen Tatjana en Alena Morozova, Hun moeder was om het leven gekomen bij de aanslag in de Goerjanovastraat. Trepasjkin vond een getuige, Mark Bljoemenfeld, de eigenaar van de kelder waar de bommen geplaatst werden. Zo kwam hij op het spoor van Vladimir Michajlovitsj Romanovitsj, een oud-KGB-collega van hem die gespecialiseerd was in het infiltreren van Tsjetsjeense groeperingen. Bljoemenfeld herkende op een fotocompositie Romanovitsj als de persoon aan wie hij die kelder verhuurd had. Maar Bljoemenfeld werd niet als getuige verhoord, integendeel. Hij werd een maand in voorarrest gehouden in de FSB-gevangenis in Lefortovo, en men dreigde ermee dat hij zelf van betrokkenheid zou kunnen worden beschuldigd indien hij volhield dat hij Romanovitsj herkend had. De compositietekening van Romanovitsj verdween uit het dossier en werd vervangen door een tekening van een zekere Moechit Lepanov, op wiens naam het huurcontract was afgesloten. Toen ze erachter kwamen dat Lepanov een jaar voordien reeds was overleden en dat alles was verwerkt aan de hand van het paspoort van een overleden persoon, probeerden ze het snel aan te passen en werd het gezicht gebruikt van Atsjimez Sjababovitsj Gotsjijajev (°1970), de leider van de Wahhabieten in Karatsjajevsk, een stad in de Russische autonome republiek Karatsjaj-Tsjerkessië. Zoals gevraagd, «identificeerde» Bljoemenfeld hem, en kon de Tsjetsjeense piste officieel gevolgd worden. Romanovitsj zelf kon volgens het Openbaar Ministerie echter niet meer ondervraagd worden: want hij zou in 2000, enkele maanden na de bomaanslag, omgekomen zijn bij een «auto-ongeval met vluchtmisdrijf» op Cyprus. We zullen verder zien dat dit ook niet echt overeenstemde met de waarheid. Een week vóór de officiële zitting van de rechtszaak die Trepashkin in staat zou hebben gesteld om bovenvermelde feiten bekend te maken, werd hij gearresteerd voor «illegaal wapenbezit». Hij werd op 19 mei 2004 in een gesloten zitting van de militaire rechtbank veroordeeld tot 4 jaar gevangenisstraf voor illegaal wapenbezit en het openbaar maken van staatsgeheimen. Een gerechtshof in Moskou verwierp later de aanklacht wegens verboden wapenbezit (de politie bleek zelf een wapen in zijn auto te hebben gelegd), maar met de aanklacht wegens het openbaar maken van staatsgeheimen werd de echtheid van zijn verklaringen impliciet toegegeven. Het is immers moeilijk om staatsgeheimen openbaar te maken die niet bestaan. |
De personen achter de bomaanslagen waren in staat om enkele tonnen krachtige explosieven te verkrijgen of te vervaardigen en deze ongemerkt naar tal van bestemmingen in Rusland te vervoeren.
Hoewel de verantwoordelijkheid voor de bomaanslagen onduidelijk bleef gebruikte Poetin ze als extra redenen om een militaire operatie in Tsjetsjenië te lanceren, die hij rechtvaardigde als een reactie op de terroristische daden. Op 20 september 1999 begon de Russische luchtmacht met het bombarderen van het grondgebied van Tsjetsjenië en was de Tweede Tsjetsjeense oorlog een feit.
«Suiker» gevonden in Rjazan
Op 22 september 1999, om 20.30 uur, merkte buschauffeur Aleksej Kartofelnikov, een bewoner van een flatgebouw in de Novoselovstraat 14/16 in de stad Rjazan, twee verdachte mannen op die vanuit een witte Zjigoeli zakken de kelder in droegen. Er was ook een vrouw aanwezig. De laatste twee cijfers van het kenteken nummer T 534 BT 77 RUS waren overplakt met andere cijfers T 534 BT 62 RUS. De originele cijfers gaven aan dat de auto in Moskou was geregistreerd, maar de aangebrachte cijfers moesten suggereren dat het een auto uit Rjazan betrof. Kartofelnikov verwittigde de afdeling Dasjkovo-Pesotsjninski van het Ministerie van Binnenlandse Zaken in Rjazan.
Tegen de tijd dat de politie arriveerde, waren de auto en de drie personen verdwenen. De politieagenten vonden drie zakken met een gele substantie in korrelvorm in de kelder, elk met een gewicht van 50 kg. Aan de zakken waren een ontsteker en een timer bevestigd, die was ingesteld om te ontploffen op 05.30 uur. Het hoofd van de lokale ontmijningsploeg kon de ontsteker en de timer loskoppelen. Toch ontvluchtten bewoners van de gebouwen in de omtrek in paniek hun huizen, met als gevolg dat bijna 30.000 inwoners de nacht op straat doorbrachten.
De dag nadien luisterde Natalia Joechnova, een medewerkster van de telecommunicatiedienst in Rjazan, een verdacht telefoontje naar Moskou af en hoorde een gesprek dat ging over «de twee mannen en de vrouw», eindigend met de volgende instructie: «Ga één voor één weg, want er zijn overal patrouilles». Het gebelde nummer werd getraceerd naar een telefooncentrale die de FSB-kantoren aan het Ljoebankaplein in Moskou bediende.
Het standpunt van de Russische autoriteiten over dit incident in Rjazan is in de loop van de tijd aanzienlijk veranderd. Aanvankelijk werd het door de FSB en de federale overheid als een reële bedreiging verklaard. Op 23 september gaf het perscentrum van het Russische ministerie van Binnenlandse Zaken een verklaring af dat «tijdens het onderzoek naar de genoemde stof de aanwezigheid van hexogeendampen werd ontdekt» en dat het explosief onschadelijk werd gemaakt. Dat werd bevestigd door luitenant-kolonel Sergej Viktorovitsj Kabasjov, hoofd van de afdeling Binnenlandse Zaken van het Oktjabrski-district in Rjazan. Hexogeen is een ingrediënt dat wordt gebruikt om explosieven te maken voor bommen. Om 19.00 uur die dag prees Vladimir Poetin zelfs nog de waakzaamheid van de inwoners van Rjazan en gaf hij het bevel om luchtbombardementen op de Tsjetsjeense hoofdstad Grozny uit te voeren als reactie op de «terroristische daden».
Maar nadien veranderde die thesis. De drie personen die de explosieven in Rjazan hadden geplaatst, werden immers, dank zij het opgevangen telefoontje naar Ljoebanka, diezelfde dag onverwacht gearresteerd door de lokale politie. Tot grote verrassing van de agenten toonden ze bij hun arrestatie hun FSB-badges. De volgende dag kondigde FSB-directeur Nikolaj Platonovitsj Patroesjtsjov (°1951) aan «dat het incident in Rjazan een antiterreuroefening was geweest en dat de daar gevonden zakken alleen suiker bevatten». Hij beval de vrijlating van de betrokken FSB-agenten, maar hun namen werden niet bekendgemaakt. FSB-generaal Aleksander Aleksandrovitsj Zdanovitsj (°1952): «We maken ook gebruik van mensen die deel uitmaken van onze geheime staf, en die laten we nooit zien. De informatie over deze mensen blijft 75 jaar geheim»..
Vreemd genoeg werd toen ook verklaard dat er, ondanks eerdere bevestigingen, in de aanslagen in Boejnaksk, Moskou en Volgodonsk «geen hexogeen gebruik werd». Hexogeen werd toen in slechts één fabriek in Rusland geproduceerd, in de stad Perm. Wellicht veranderde de FSB het verhaal over het type explosief, omdat het moeilijk te verklaren was hoe enorme hoeveelheden hexogeen konden verdwijnen uit de streng bewaakte Perm-faciliteit, en om te proberen om te vermijden dat gelijkenissen tussen het incident in Rjazan en de gelukte aanslagen zouden duidelijk worden.
De namen van de drie FSB-agenten in Rjazan zouden echter maar tien jaar lang voor het publiek verborgen blijven, dank zij de Moskouse vertaalster Veronika Pavlovna Kamenskaja (°1962).
Onmiddellijk na de getuigenis van buschauffeur Kartofelnikov had men een compositietekening gemaakt van de drie voormelde personen. Deze tekening werd onder meer getoond in de documentaire film Assasination of Russia (Moord op Rusland), die in 2002 werd gemaakt door de Franse regisseur Jean-Charles Deniau (°1945) en producent Charles Gazelle (°1958), gebruik makend van beelden van de toen nog onafhankelijke Russische TV-zender NTV, en van informatie uit het boek De FSB blaast Rusland op, in het Engels vertaald als Blowing Up Russia van Aleksander Valterovitsj Litvinenko (1962-2006) en Joeri Georgievitsj Felsjtinski (°1956).
De beelden van NTV in de documentaire kwamen van een talkshow die NTV op 23 maart 2000 had georganiseerd, waarin iedereen – bewoners, FSB, politie, journalisten en verdedigers van mensenrechten – zich vrijuit had mogen uitspreken over de zaak. Hieronder kan u de volledige uitzending bekijken met Nederlandse ondertitels.
Het programma van NTV werd genomineerd voor een belangrijke journalistieke prijs, maar op een ochtend in september 2000 ontving de zender een brief, ondertekend door de bewoners van huisnummer 14/16 aan de Novoselovastraat in Rjazan, waarin de FSB niet alleen werd vrijgepleit, maar van de bewoners zelfs dankbetuigingen kreeg «die ze voorheen niet konden uiten». Om kort te zijn: alles was anders dan wat de bewoners van het huis in de uitzending hadden gezegd. Toen journalisten de bewoners van het gebouw vroegen naar hun handtekeningen, antwoordden ze dat ze de brief waarin NTV werd beschuldigd, nooit hadden ondertekend. Een bewoner van dit gebouw, Viktor Ivanovitsj Koeznetsov, een voormalig politieagent die eerder reeds kleine opdrachten voor de FSB had uitgevoerd, gaf op 21 september 2000 in een interview met Novaja Gazeta toe dat hij de handtekeningen had vervalst door rond te gaan in het gebouw «om de intercom aan de voordeur te betalen».
Op 14 april 2001 werd de zender NTV onder dwang eigendom van het staatsenergiebedrijf Gazprom, nadat oligarch eerst nog Michail Borisovitsj Chodorkovski tevergeefs geprobeerd had het station onafhankelijk te houden met het aanbod om er 200 miljoen in te investeren.
De bommenleggers
Tien jaar na de feiten, in mei 2009, was de vertaalster Veronika Kamenskaja naar die documentaire film aan het kijken. Bij het zien van de compositietekening, gemaakt in de nacht van 22 op 23 september 1999, herkende zij de afgebeelde personen als haar vroegere klasgenote Maria Leonidovna Stroganova-Matvejeva (°1963), haar jeugdvriend Aleksander Vladimirovitsj Semenjoek (°1961) en diens vriend Valeri Majlisovitsj Mamedaliev (°1961). Elk van hen heeft familiebanden met Tsjekisten (medewerkers van de geheime politie Tsjeka, en haar opvolgers NKVD, OGPOe, NKVD en KGB), en… Maria Leonidovna is de echtgenote van Vladimir Romanovitsj, de huurder van de kelder in Rjazan, die in 2000 om het leven zou gekomen zijn bij een auto-ongeval op Cyprus.
Aanvankelijk deed Kamenskaja niets met deze informatie, maar op 3 oktober 2009 publiceerde de blogger met het pseudoniem Aleksander Danila-Aboe-Ilias op het sociaal platform LiveJournal een artikel over de gebeurtenissen in Rjazan. Op 6 oktober schreef ze daarop een reactie waarin ze verklaarde dat ze niet alleen deze drie personen had herkend, maar ook dat Romanovitsj nog in leven was, dat ze nog vaak met hem had gesproken, en dat hij haar diezelfde dag nog had opgebeld om haar te bedreigen met represailles en juridische vervolging indien zij dat zou bekendmaken. Zij gaf ook het adres waar hij op dat moment verbleef. Op 9 oktober 2009 voegde ze daaraan toe dat ze dertien nieuwsmedia had proberen te bellen, maar dat ze daar steeds Russische medewerkers aan de lijn kreeg die geen interesse voor haar informatie toonden. Ze noemde onder meer Der Spiegel, Newsweek, Le Figaro, Libération, Le Monde en The New York Times. Op 10 oktober werd haar profiel op LiveJournal afgesloten. Aan haar verklaring werd geen gevolg gegeven, maar ze werd wel veelvuldig lastiggevallen, en volgens haar verklaringen werd er verschillende keren in haar appartement ingebroken.
Parlementair onderzoek
Pogingen tot een onafhankelijk onderzoek stuitten op tegenwerking van de Russische regering. Joeri Petrovitsj Sjtsjekotsjichin (1950-2003), een afgevaardigde van de Doema voor de Jabloko-partij, die als journalist bij de Novaja Gazeta onderzoek had gedaan naar de bomaanslagen, diende twee moties in voor een parlementair onderzoek naar de gebeurtenissen, maar de moties werden in maart 2000 door de Doema verworpen.
Op 4 april 2002 werd op initiatief van de Liberale Russische partij dan toch de «Openbare Commissie voor het onderzoeken van de omstandigheden van de explosies van huizen in de steden Moskou en Volgodonsk en het uitvoeren van oefeningen in de stad Rjazan in september 1999» opgericht. Aan het hoofd van de commissie werd de Doema-afgevaardigde Sergej Adamovitsj Kovaljov (1930-2021) benoemd. Hij was in 1991 een van de auteurs geweest van de Russische Verklaring van de Rechten van de Mens en van de Burger.
De commissie werd voortdurend gedwarsboomd door de weigering van de regering om op de door haar gestelde vragen te reageren. De meest actieve commissieleden werden in 2003 vermoord. Sergej Adamovitsj Joesjenkov (1950-2003) werd doodgeschoten in de buurt van zijn huis en inititiefnemer Joeri Sjtsjekotsjichin werd vergiftigd met thalium. Een ander lid van de commissie, Otto Rudolfovitsj Latsis (1934-2005), werd in november 2003 aangevallen en twee jaar later, op 3 november 2005, stierf hij in een ziekenhuis na een auto-ongeluk.
Anders dan de slachtoffers van de aanslagen, stierf de commissie een stille dood. De overlevende slachtoffers van de bomaanslag in de Goerjanovastraat vroegen president Dmitri Anatoljevitsj Medvedev in 2008 om het officiële onderzoek te hervatten, maar dat gebeurde niet.
Wat we wel weten is dat in Moskou, Volgodonsk en Rjazan de aanslagen werden gesuperviseerd door de FSB via een commandostructuur onder toezien van de directeur van de afdeling Terrorismebestrijding, generaal German Aleksejevitsj Oegrjoemov (1948-2001). Wellicht als beloning droeg Vladmir Poetin op 21 januari 2001 het toezicht op de militaire operaties in Tsjetsjenië over van het ministerie van Binnenlandse Zaken en het leger naar de FSB, en plaatste hij Oegrjoemov aan het hoofd van de regionale staf voor terrorismebestrijding, die verantwoordelijk was voor «de liquidatie van de leiders van terroristische groeperingen». Volgens de Saint Petersburg Times was dit de eerste keer in de geschiedenis van Rusland dat de veiligheidsdiensten de controle kregen over een militaire operatie. Oegrjoemov stierf op 31 mei 2001, officieel aan een hartfalen. Volgens Grigori Michailovitsj Pasko (°1962), jounalist en oprichter van het tijdschrift Ecologie en Recht, heeft hij zichzelf echter een kogel door het hoofd geschoten.
De lotgevallen van soldaat Aleksej Pinjajev In maart 2000 schreef Novaja Gazeta-journalist Pavel Volosjin het verhaal van soldaat Aleksej P. (later geïdentificeerd als Pinjajev) van het 137ste Regiment van paracommando's. In november 1999 bewaakte Pinjajev een pakhuis met wapens en munitie in de buurt van de stad Rjazan. Samen met een collega ging hij het pakhuis binnen om de wapens te bekijken. In het pakhuis lagen met het woord «suiker» erop. De twee parachutisten sneden een gat in een van de zakken en deden wat van het product in een plastic zak. Ze maakten thee met de «suiker», maar de smaak van de thee was verschrikkelijk. Ze werden bang omdat de substantie salpeter zou kunnen blijken te zijn, en brachten de plastic zak naar een pelotonscommandant. Hij raadpleegde een geniesoldaat, die de stof identificeerde als hexogeen. Na het krantenbericht bezochten FSB- agenten uit Toela en Moskou de eenheid van Pinjajev, beschuldigden hen van het onthullen van een staatsgeheim en vertelden hen: «Jullie kunnen zich niet eens voorstellen in welke serieuze zaken jullie verwikkeld zijn». Het regiment klaagde de uitgevers van Novaja Gazeta aan wegens belediging van de eer van het Russische leger, aangezien er volgens hun verklaring geen pakhuis op de testbaan van het 137ste regiment was, en er zelfs geen soldaat Aleksej Pinjajev in het regiment was. Merkwaardig detail: de soldaat Aleksej Pinjajev, die «niet in het regiment was», werd samen met zijn collega aangeklaagd. Tot zijn verbazing werden zij niet vervolgd omdat ze suiker hadden gestolen, maar omdat ze staatsgeheimen hadden onthuld. Kort daarn werd Pinjajev overgeplaatst naar Tsjetsjenië, waar een pantserwagen over zijn been reed. Het ongeluk gebeurde in de diepe modder, waardoor hij zijn been niet verloor. Hierna werd hij voor behandeling naar zijn oude garnizoen in Naro-Fominsk gestuurd, waar hij zijn dienst mocht voortzetten nadat hij het ziekenhuis had verlaten. |
Veroordelingen
Voor de aanslag in Boejnaksk werden zeven personen, voornamelijk Dagestaanse wahabieten, veroordeeld door het Hooggerechtshof van Dagestan op 19 maart 2001 en op 9 april 2002.
De rechtszittingen over de aanslagen in Moskou en Volgodonsk vonden achter gesloten deuren plaats en werden in 2004 afgerond. Het Russische Openbaar Ministerie achtte het bewezen dat alle bomaanslagen op appartementen uitgevoerd onder bevel van de hierboven vermelde Atsjimez Sjagabanovitsj Gotsjijajev, en gepland door Ibn al-Chattab (1969-2002), een krijgsheer die actief was in Tsjetsjenië en die in 2002 reeds door de FSB was vermoord, en de Saoedische islamist Muhammad bin Abdullah bin Saif al-Buainain (1968-2005), die onder de schuilnamen Abu Omar al-Saif en al-Jaber opereerde als de moefti van Arabische strijders in Tsjetsjenië, en in december 2005 in Dagestan werd vermoord tijdens een gevecht met het Russiche leger. Volgens de onderzoekers kwamen de explosieven niet uit Perm, maar werden ze bereid in een kunstmestfabriek in Oeroes-Martan, Tsjetsjenië.
Wat de uitvoering betreft veroordeelde de rechtbank van Kislovodsk op 14 mei 2003 de voormalige verkeersagent Stanislav Ljoebitsjov tot vier jaar gevangenisstraf omdat hij steekpenningen zou hebben aanvaard om ongehinderde doorgang te verlenen aan een vrachtwagen die een geïmproviseerd explosief vermomd als zakken suiker vervoerde. Op 12 januari 2004 veroordeelde de rechtbank in Moskou twee mannen, Yusuf Ibrahimovitsj Krymsjamchalov (°1960), en Adam Osmanovitsj Dekkoesjev (°1962), allebei uit de autonome Russische republiek Karatsjaj-Tsjerkessië, tot levenslang verblijf in een speciale kolonie. Vijf andere beschuldigden, hoodzakelijk uit Karatsjaj-Tsjerkessië, waren op het moment van de uitspraak reeds vermoord door de FSB. Op 8 juli 2004 heeft het Hooggerechtshof van Rusland het vonnis van de rechtbank van Moskou bekrachtigd.
De FSB-bommenleggers hebben nooit moeten terechtstaan.
De explosies in het Intoerist hotel en het winkelcentrum Ochotny Rjad aan het Manègeplein werden door een afzonderlijke rechtszaak in 2009 in Moskou behandeld. Deze aanlagen bleken rechtstreeks met Tsjetsjenië te maken te hebben. Ze waren gericht tegen de hoger genoemde voormalige popzanger Iosif Kobzon en de Tsjetsjeen Umar Alijevitsj Dzjabrailov (°1958), de voorzitter van de Plaza-groep, die het winkelcentrum Ochotny Rjad beheerde. Ze hadden allebei geweigerd om de militanten van Sjamil Basajev te sponsoren, waarop Basajev besloot om wraak te nemen. Zijn financier Chalid Choegoejev (1956-2021), bijgenaamd De Mongool, organiseerde de aanslagen, die werden uitgevoerd door Magomadzair Gadzjiakajev. Choegoejev werd in 2009 veroordeeld tot 25 jaar gevangenisstraf in een zwaarbewaakte strafkolonie. Gadzjiakajev werd veroordeeld tot 15 jaar gevangenisstraf. In 2010 verlaagde het Hooggerechtshof de straf van Choegoejev naar 22 jaar en die van Gadzjiakajev naar 13 jaar. Choegoejev werd op 13 februari 2021 vermoord door een medegevangene in de strafkolonie nr. 27 in Primorski.
Politieke moorden
Naast de doden die vielen door de explosies en de eerder in dit artikel vermelde personen, werden nog andere politieke moorden gepleegd die rechtstreeks of onrechtstreeks met de aanslagen verband hielden.
Artjom Henrichovitsj Borovik (1960-2000) was een journalist die de bomaanslagen onderzocht. Hij was de gastheer van het programma Взгляд [Vzgljad] of Opinie op de voormalige Sovjet-televisiezender Centraal Televisiekanaal Een. Hij ontving talloze doodsbedreigingen en stierf in maart 2000 bij een verdacht vliegtuigongeluk dat door Joeri Georgievitsj Felsjtinski (mede-auteur van De FSB blaast Rusland op) en Vladimir Valerianovitsj Pribylovsk (°1956), de voorzitter van het Informatie- en Onderzoekscentrum Panorama, als een moord werd beschouwd.
Ook twee andere journalisten die de bomaanslagen onderzochten werden door de FSB vermoord. Journaliste Anna Stepanovna Politkovskaja (geboren als Anna Stepanovna Mazepa, 1958-2006) van Novaja Gazeta werd in de lift van haar appartemenstgebouw doodgeschoten als verjaardagscadeau op de verjaardag van Vladimir Poetin op 7 oktober 2006, en voormalig lid van de veiligheidsdienst Aleksander Valterovitsj Litvinenko (1962-2006) werd iets meer dan een maand later vergiftigd met een hoge dosis radioactirf polonium-210 door de gewezen FSB-agenten Andrej Konstantinovitsj Loegovoj (°1966) en Dmitri Vladimirovitsj Kovtoen (1965-2022).
Over Politkovskaja en Litvinenko kan u hier meer lezen
De diplomaat Igor Maratovitsj Ponomarev (1965-2006) stierf in Londen. Hij vertoonde de symptomen van een vergiftiging met thalium. Hij stierf kort voor hij Mario Scaramella (°1970) zou ontmoeten. Scaramella was de man waarmee Aleksander Litvinenko op 1 november 2006 had afgesproken om over de moord op Anna Politkovskaja te praten in de sushibar Itsu. Het was tijdens die ontmoeting dat Litvinenko het polonium-210 toegediend kreeg.
Deze pagina delen |
Valse vlagoperaties
illustraties
Boris Nikolajevitsj Jeltsin
Sjamil Salmanovitsj Basajev
Samir Saleh Abdullah al-Suwailim
Sergej Vadimovitsj Stepasjin
Iosif Davydovitsj Kobzon
Valentin Vladimirovitsj Korabelnikov
Aleksej Viktorovitsj Galkin
Moskou, Goerjanovastraat
Moskou, Kasjirskoje
Volgodonsk
Michail Ivanovitsj Trepasjkin
Vladimir Romanovitsj (Compositietekening)
Atsjimez Sjababovitsj Gotsjijajev
Aleksej Kartofelnikov
Natalia Joechnova
Nikolaj Platonovitsj Patroesjev
Aleksander Aleksandrovitsj Zdanovitsj
Veronika Pavlovna Kamenskaja
Compositietekening
Aleksandr Litvinenko
Joeri Petrovitsj Sjtsjekotsjichin
Sergej Adamovitsj Kovaljov
Sergej Adamovitsj Joesjenkov
German Aleksejevitsj Oegrjoemov
Muhammad bin Abdullah bin Saif al-Buainain
Yusuf Krymsjamchalov en Adam Dekkoesjev
Chalid Choegoejev
Magomadzair Gadzjiakajev
Artjom Henrichovitsj Borovik
Igor Maratovitsj Ponomarev