Ontstaansgeschiedenis

Nederlands > De roman > Ontstaansgeschiedenis (vervolg)

2. De hoef van de ingenieur (1928-1929)

De tweede versie van de roman was getiteld Копыто инженера. Черновики романа. Тетрадь 2. 1928-1929 гг. [Kopyto inzjenera. Tsjernoviki roman. Tetrad 2. 1928-1929] of De hoef van de ingenieur. Concepten voor de roman. Notitieboek 2. 1928-1929. Ook deze versie vertoonde sporen van andere titels waar Boelgakov aan gedacht had: Гастроль (Воланда) [Gastrol (Volanda)] of De tournee (van Woland), Сын В [Syn V] of De zoon van W en Жонглер с копытом [Zjongler s kopytom] of De jongleur met de hoef.

Ondanks het feit dat slechts twee hoofdstukken min of meer volledig bewaard zijn gebleven in dit tweede notitieboekje is het duidelijk dat ze al de inhoud bevatten die in volgende edities verder zal uitgewerkt worden. De twee bewaarde hoofdstukken zijn Евангелие от Воланда [Evangelie ot Volanda] of Het evangelie van Woland, met het Pilatusverhaal, en Шестое доказательство [Sjestoje dokazatelstvo] of Het zesde bewijs, met de onthoofding van Berlioz.

Van nog één ander hoofdstuk bleef een - zeer onvolledige - tekst bewaard. Dat was van het eerder vermelde Мания фурибунда [Manija foeriboenda] of Uitzinnige razernij dat aan de uitgeverij Nedra werd aangeboden.


3. Een enge zaterdagavond (1929-1931)

In de lente van 1930 vernietigde Boelgakov de eerste twee versies van zijn roman. Het was de periode dat zijn toneelstukken volledig werden verbannen en dat hij zijn brief aan de Sovjetregering schreef. Hij vroeg om naar het buitenland te mogen gaan of tenminste, zoals hij het uitdrukte: «een betrekking te krijgen in mijn specialiteit en me aan een theater te verbinden in de functie van regisseur». Op 17 oktober belde Stalin hem persoonlijk op en enkele weken later werd Boelgakov assistent-regisseur in het Moskouse Kunsttheater MKhAT. In zijn brief maakte Boelgakov een allusie op De Hoef van de Ingenieur: «En ik heb hoogstpersoonlijk, met mijn eigen handen, het klad van een roman over de duivel in het vuur gegooid».

Het werk in het theater gaf niet echt voldoening en Elena Sergejevna Sjilovskaja (1893-1970), geboren Njoerenberg, met wie hij in februari 1929 een relatie was begonnen, had met hem gebroken op aandringen van haar echtgenoot. Uit die tijd dateren twee dunne schriftjes getiteld Вечер страшной субботы. Черновые наброски к роману. 1929-1931 гг. [Vetsjer strazjnoj soebboty. Tsjernovie nabroski k romanoe. 1929-1931] of Een enge zaterdagavond.. Kladjes van de roman 1929-1931, die de voorbereidingen bevatten voor Большой Канцлер [Bolsjoj kantsler] of De grote Kanselier, de volgende, volledig uitgeschreven versie van de roman. .

In deze «kladjes» dateerde Boelgakov voor het eerst het Moskouverhaal in de roman. Eerst situeerde hij de gebeurtenissen in Gribojedov op zaterdag, 24 juni 1943. Later veranderde hij dat in zaterdag, 24 juni 1935. Eén en ander heeft te maken met een voorspelling van de bekende Franse apotheker en astroloog Michel de Nostredame (1503-1566), beter bekend als Nostradamus. U kan hierover méér lezen in onze Aantekeningen per hoofdstuk.

De dichter Rjoechin doet zijn intrede en er is een schets te zien van één van de laatste hoofdstukken, Полет Воланда [Polet Wolanda] of De Vlucht van Woland, waarbij genoteerd staat: «Heer, help mij om mijn roman te beëindigen, 1931». In hetzelfde fragment lezen we de zin «Je zal er Schubert ontmoeten en de heldere ochtenden», die impliceert dat er een personage aanwezig is dat nog niet benoemd werd, maar dat de meester zou worden. In 1931 werd de term meester nog aan Woland toegekend. Hij zal pas in 1936 aan Margarita's geliefde worden gegeven wanneer de meester de verteller wordt van de laatste fragmenten van het Pilatus-verhaal. Ook de naam van Margarita komt in dit hoofdstuk voor het eerst voor in de zin «... huilde Margarita blij».

Tenslotte maken we in deze versie voor het eerst ook kennis met de duivelse figuren Fagot en Behemoth.


4. De grote kanselier (1932-1934)

Великий канцлер [Belinki kantsler] of De grote kanselier is de langste en meest ingewikkelde versie van De meester en Margarita. Boelgakov begon er terug echt aan te werken in oktober 1932 tijdens een reis naar Leningrad. Hij was daarheen gereisd met Elena Sergejevna, met wie hij net getrouwd was. Hij begon eraan zonder zijn kladjes en zijn aantekeningen. «Ik ken hem uit het hoofd», zei hij tegen Elena Sergejevna. Dat zou een zin worden die in de uiteindelijke versie van de roman ook door de meester wordt gebruikt.

Het werk zou, met vele onderbrekingen, duren tot de herfst van 1936. Er doemden nieuwe mogelijke titels op zoals Подкова иностранца [Podkova inostrantsa] of Het hoefijzer van de vreemdeling en Театральный роман [Teatralny roman] of Theaterroman.

De naamloze geliefde van Margarita werd aangeduid met Faust of de dichter. Waarschijnlijk was het de naam van Margarita die ook meteen bij Boelgakov de gedachte aan Faust opriep, en was Faust maar een werknaam, want het was alleen in de kladjes dat Boelgakov hem gebruikte.

In één van de varianten uit 1933 vroeg de gehospitaliseerde Ivanoesjka om een Evangelie, waarop Woland 's nachts naast zijn bed kwam zitten om hem zijn Evangelie te vertellen. Maar uiteindelijk werd de naamloze dichter de auteur van een roman die overeenkwam met Het Evangelie van Woland, en begon het bijbelse verhaal gefragmenteerd te worden. Stukken ervan werden uit het tweede hoofdstuk gelicht, en verhuisden naar de hoofdstukken 11 en 16. Ook andere ingrepen begonnen te evolueren in de richting van hoe de roman er uiteindelijk zou uitzien: de liefde tussen de meester en Margarita, het vertrek van Margarita naar de sabbat, en de wederverschijning van de meester.

Een aantal hoofdstukken werden in juni 1934 in Leningrad geschreven. De manuscripten van toen tonen nog hoe de schrijver aarzelde in verband met de volgorde van de scènes en hoe hij nog worstelde met het einde, vooral wat betreft de beloning die de meester moest krijgen aan het einde van de laatste reis. De afloop werd voor het eerst beschreven in juli 1936 in hoofdstuk 37 met de titel De laatste vlucht.

In oktober 1934 was de kladversie af. De roman telde 37 hoofdstukken.


5. Fantastische roman (1934-1936)

Hoewel de roman «af» was, herschreef Boelgakov nog verschillende stukken tot in de zomer van 1936. Het resultaat was een manuscript met de titel Фантастический роман. Главы, дописанные и переписанные 1934-1936 гг [Fantastitsjeski roman. Glavi, dopisannie i perepisannie 1934-1936] of Fantastische roman. Hoofdstukken toegevoegd en herschreven in 1934-1936. In de marge van de titelpagina was een aantekening aangebracht, geschreven op 30 oktober: «Af te werken vooraleer te sterven».

De meester werd een sterk autobiografische figuur - Boelgakov schreef een tekst die hetzelfde lot beschoren was als de tekst die zijn held schreef.


6. De gouden lans (1936-1937)

Einde 1936, begin 1937 startte Boelgakov een nieuwe versie van zijn roman met de titel Золотое копье [Zolotoje kopje] of De gouden lans.

Ze telde maar negentig pagina's en het verhaal over Jezus en Pilatus verhuisde weer integraal naar het tweede hoofdstuk.


7. De prins van de duisternis (1937)

Nog steeds in 1937 komt er een nieuwe versie met op de voorpagina een nieuwe titel: Князь тьмы. Роман. [Knjaz tmy. Roman.] of De prins van de duisternis. Roman.

Ze telde 299 pagina's en Boelgakov vermeldde 1928-1937 als datum. De politieke dimensie was minder scherp aanwezig in vergelijking met eerdere versies. Blijkbaar had Boelgakov de teksten zelf gedeeltelijk gecensureerd omdat hij hoopte om de voltooide roman officieel te kunnen publiceren. Het valt te betwijfelen of hij echt geloofde in de mogelijkheid, maar hij wou in elk geval de roman zo snel mogelijk afwerken.

De tekst eindigde abrupt in het dertiende hoofdstuk, middenin de dialoog van de meester met Ivan in de kliniek van dokter Stravinski: «De gast noemde haar naam niet, maar zei dat de vrouw slim is, geweldig…»


8. De meester en Margarita (1937-1938)

In de herfst van datzelfde jaar begon Boelgakov aan een volgende versie die ook 1928-1937 als datum meekreeg. Tot in de lente van het volgende jaar zou hij eraan doorwerken.

De definitieve titel was nu gevonden. Het verhaal van de duivel zou Мастер и Маргарита [Master i Margarita] of De meester en Margarita worden. Realiteit en fictie werden door elkaar verweven tot het resultaat dat we nu kennen, en op 23 mei 1938 was de laatste handgeschreven versie klaar, in zes dikke schriften met dertig hoofdstukken. Het laatste hoofdstuk, getiteld Прощение [Prosjenie] of  Vergiffenis, had een belangrijke verandering ondergaan. Woland zond de meester immers naar de vijfde procurator van Judea om hem te vervoegen en daar rust te vinden.


Eerste getypte versie (1938-1939)

Op 26 mei 1938 begon Boelgakov eindelijk zijn tekst te dicteren aan zijn schoonzus Olga Sergejevna Bosjkanskaja (1891-1948) - «met haar unieke doorzettingsvermogen», maar hij bleef ondertussen veel dingen wijzigen. Het werk was enorm en de druk was hoog. In zijn brieven aan Elena Sergejevna, die ondertussen in een datsja in Lebedjan verbleef met haar zoon Serjozjka, beschreef Boelgakov op een vaak grappige wijze zijn samenwerking met Olga, die tevens ook de secretaresse was van Vladimir Nemirovitsj-Dansjenko (1859-1943), één van de twee stichters van het Moskouse Kunsttheater MKhAT. Maar op 2 juni 1938 begon het blijkbaar te wegen, want toen schreef hij: «Ik moet de roman beëindigen! Nu! Nu!». Op 24 juni 1938 was het werk van Olga Sergejevna ten einde.

Maar Boelgakov bleef nog veranderingen aanbrengen aan de getypte versie. Eén van de wijzigingen is het vermelden waard. Op 14 mei 1939 verscheen Mattheus Levi met de aankondiging «dat de meester niet het licht verdiend had, maar rust». En hij ging dus niet meer mee op de weg naar de maan met zijn held, de vijfde procurator van Judea.

In deze periode begon Boelgakov, die niet inzag hoe de roman ooit gepubliceerd zou geraken, lange uittreksels van zijn roman uit te delen aan zijn vrienden.


Laatste wijzigingen (1939-1940)

Op 4 oktober 1939 was Boelgakov dodelijk ziek en bijna blind, maar hij begon toch nog de laatste wijzigingen te dicteren. Een werk dat zou onderbroken worden bij het begin van het tweede deel, de begrafenis van Berlioz. Uit die periode stammen enkele toevoegingen die duidelijk met de biografische omstandigheden te maken hadden. Het stuk over de ervaringen van dokter Koezmin is daar een voorbeeld van. Dat geldt ook voor de uitbreidingen van het hoofdstuk 19, Margarita, en voor de eerste zin van het laatste hoofdstuk: «Goden, goden mijn! Hoe droevig is de avondlijke aarde».

Op 13 februari 1940 werkte Boelgakov nog een laatste keer aan zijn roman, en op 10 maart overleed hij en kreeg daardoor de roman zijn definitieve vorm.

Vorige Ontstaansgeschiedenis



Deze pagina delen |